ECLI:NL:RBDHA:2025:7866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met verzoek om schadevergoeding

Op 7 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen de maatregel van bewaring opgelegd aan eiseres, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben. De maatregel is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 april 2025, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Eiseres heeft ingestemd met schriftelijke afdoening en heeft op 29 april 2025 gronden van beroep ingediend. De verweerder heeft hierop gereageerd op 28 april en 6 mei 2025. De rechtbank heeft het onderzoek op 6 mei 2025 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn, met name de zware gronden die door verweerder zijn aangevoerd. Eiseres heeft niet betwist dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank concludeert dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is.

Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, vanwege haar medische situatie. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend kan worden toegepast. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de medische situatie van eiseres en concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is geweest. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19177

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiseres heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiseres heeft op 29 april 2025 gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft hierop op 28 april en 6 mei 2025 gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 6 mei 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Poolse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Uit de beschikking van 18 juni 2024, die op 2 oktober 2024 aan eiseres is uitgereikt, volgt dat eiseres op grond van het Unierecht geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat zij het grondgebied binnen een maand moet verlaten. De rechtbank is van oordeel dat zij haar verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. In het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring verklaart eiseres dat zij even naar Duitsland is gegaan en weer is teruggekomen. Verder verklaart zij dat zij niets heeft ondernomen in Duitsland om aldaar een bestaan op te bouwen, omdat zij weer terug wilde naar Nederland. Gelet hierop moet worden aangenomen dat haar verblijf in Nederland in werkelijkheid een voortzetting is van haar eerdere verblijf. Dit betekent dan ook dat geen nieuwe vrije termijn is gaan lopen en het besluit van 18 juni 2024 nog steeds werking heeft. Dit betekent dat eiseres melding heeft moeten maken van haar onrechtmatig verblijf. Verder volgt uit het besluit van 18 juni 2024 een vertrekplicht. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en zij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
4. Eiseres voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, vanwege haar medische situatie, zoals aangegeven tijdens het verhoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een risico aan te nemen dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en zij het vertrek of de uitzettingsprocedure verijdelt of uitstelt. Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat voldoende rekening is gehouden met de medische gesteldheid van eiseres. Gelet op haar situatie is zij blijkens de informatie van verweerder uit voorzorg en in overleg met de [arts] op het arrestantencomplex in [plaats], onder cameratoezicht geplaatst. Aan eiseres is medegedeeld dat zij te allen tijde een beroep kan doen op de arts zo lang zij is ingesloten. Tevens is gewezen op het medische team dat aanwezig is op het detentiecentrum, welke gelijk is aan die in de vrije maatschappij. Gesteld noch gebleken is dat eiseres detentieongeschikt is. Daarmee is de medische situatie van eiseres voldoende betrokken in de bestreden maatregel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.