ECLI:NL:RBDHA:2025:7878
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie inzake Dublin-overdracht naar Duitsland
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van 18 februari 2025, waarin het beroep van de opposant ongegrond werd verklaard. De opposant had verzet ingesteld tegen deze uitspraak, maar heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene Wet Bestuursrecht, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond.
De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag van de opposant terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op grond van de Dublinverordening. In het verzet heeft de opposant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan, en dat hij zich niet veilig kan voelen in Duitsland vanwege geweld tegen vluchtelingen en asielzoekers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de opposant grotendeels een herhaling zijn van eerdere beroepsgronden en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen.
De rechtbank heeft de gronden van de opposant zorgvuldig beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het verzet ongegrond is. De eerdere uitspraak blijft dan ook in stand. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.