ECLI:NL:RBDHA:2025:7883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL25.17020 en NL25.17021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank legt uit dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter die bevestigen dat Spanje zich houdt aan zijn verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd van medische of psychische kwetsbaarheden die nader onderzoek vereisen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit zorgvuldig en voldoende gemotiveerd is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.17020 (beroep) en NL25.17021 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.W. IJland),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 1998 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort gezegd – het volgende aan. Eiser stelt dat verweerder het interstatelijk vertrouwensbeginsel onjuist heeft toegepast en beroept zich op artikel 4 van het Handvest [2] en artikel 3 van het EVRM. [3] Volgens eiser is verweerder hierbij uitgegaan van een onjuiste toetsingsmaatstaf. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport (update 2023). Verweerder heeft tevens onvoldoende onderzoek verricht naar eventuele medische of psychische kwetsbaarheden van eiser. Dit had aanleiding kunnen geven voor verweerder op toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Het Jawo-arrest [4] is voor deze beoordeling van belang, omdat hieruit volgt dat een schending van voormelde bepalingen wordt aangenomen indien de tekortkomingen in het Spaanse asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt hebben.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd dit aannemelijk te maken. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 27 juli 2023 [5] geoordeeld dat ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de hoogste bestuursrechter bij uitspraak van 24 juni 2024 [6] nogmaals bevestigd. De Afdeling is in deze uitspraak ingegaan op de opvangomstandigheden in Spanje en heeft onder andere geoordeeld dat het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan de informatie waar de Afdeling eerder al over heeft geoordeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Spaanse autoriteiten dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen, die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ondervindt, ligt het op zijn weg om daarover de Spaanse autoriteiten te benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 Dublinverordening
7. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat zijn overdracht aan Spanje van een zodanig onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Met betrekking tot eisers betoog dat verweerder onderzoek had moeten doen naar eisers eventuele medische en psychische kwetsbaarheden, overweegt de rechtbank dat dit betoog niet slaagt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat er sprake is van medische of psychische kwetsbaarheden die nader onderzoek zouden vergen. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
3.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2880.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.