ECLI:NL:RBDHA:2025:7903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
SGR 24/9423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom wegens niet tijdig indienen van financiële kengetallen

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de last onder dwangsom die verweerder haar heeft opgelegd wegens het niet tijdig indienen van haar financiële kengetallen. Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd bij besluit van 27 juni 2024 en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Verzoekster heeft daartegen beroep ingesteld (SGR 24/9425) en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft laten weten de last onder dwangsom op te schorten tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of verzoekster gehouden is haar financiële kengetallen aan verweerder te overleggen in het kader van zijn toezichthoudende taak. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het uitvragen door verweerder van financiële kengetallen geen besluit is in de zin van het bestuursrecht, maar een handeling van feitelijke aard. Zij heeft zich daarom niet uitgelaten over de inhoudelijke en materiële standpunten van verzoekster. Tegen die uitspraak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld, zodat de zaak nu aanhangig is bij de hoogste bestuursrechter.

Verzoekster weigert tot op de dag van vandaag haar financiële kengetallen over de jaren 2020-2019, 2021-2020 en 2022-2021 met verweerder te delen. Verweerder heeft daarom een last onder dwangsom opgelegd om verzoekster te bewegen dit alsnog te doen. Voor elke week dat verzoekster niet aan deze verplichting voldoet, zal zij een dwangsom van € 500 moeten betalen, tot een maximum van € 5.000. Verzoekster vindt echter dat eerst onherroepelijk vast moet komen te staan of verweerder de financiële kengetallen mag uitvragen, alvorens verweerder de last onder dwangsom mag opleggen. Zij heeft de voorzieningenrechter daarom gevraagd de last onder dwangsom op te schorten.

Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet er sprake zijn van een voldoende spoedeisend belang, wat maakt dat een oordeel in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft op 5 december 2024 verzoekster verzocht haar spoedeisend belang nader te onderbouwen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij zo snel mogelijk zekerheid wil verkrijgen of de uitkomst van de beroepsprocedure kan worden afgewacht zonder dat de dwangsommen gaan lopen, en dat de dwangsommen haar rechten en zaak bij de rechtbank zouden frustreren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang onvoldoende spoedeisend is om een voorlopige voorziening te treffen. Gesteld noch gebleken is namelijk dat verzoekster in een financiële noodsituatie komt te verkeren als zij de dwangsom van € 5.000 moet betalen. Dat mogelijk een nieuwe last zal volgen met een hogere dwangsom, maakt dat niet anders. Daar kan de voorzieningenrechter in deze procedure namelijk niet op vooruit lopen en verzoekster kan in dat geval bovendien opnieuw vragen om een voorlopige voorziening. Als er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen op het moment dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden getwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daarvan is volgens de voorzieningenrechter geen sprake.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025. Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: griffier voorzieningenrechter Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Als de zin van artikel 1:3, van de Awb. Zie de uitspraak van 1 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8257. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9423

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.H.M. Meijroos),
en

de deken van de Orde van Advocaten Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Aardoom-Fuchs).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de last onder dwangsom die verweerder haar heeft opgelegd wegens het niet tijdig indienen van haar financiële kengetallen.
1.1.
Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd bij besluit van 27 juni 2024 en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Verzoekster heeft daartegen beroep ingesteld (SGR 24/9425) en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft laten weten de last onder dwangsom op te schorten tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of verzoekster gehouden is haar financiële kengetallen aan verweerder te overleggen in het kader van zijn toezichthoudende taak. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het uitvragen door verweerder van financiële kengetallen geen besluit is in de zin van het bestuursrecht, maar een handeling van feitelijke aard. [2] Zij heeft zich daarom niet uitgelaten over de inhoudelijke en materiële standpunten van verzoekster. Tegen die uitspraak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld, zodat de zaak nu aanhangig is bij de hoogste bestuursrechter. [3]
4. Verzoekster weigert tot op de dag van vandaag haar financiële kengetallen over de jaren 2020-2019, 2021-2020 en 2022-2021 met verweerder te delen. Verweerder heeft daarom een last onder dwangsom opgelegd om verzoekster te bewegen dit alsnog te doen. Voor elke week dat verzoekster niet aan deze verplichting voldoet, zal zij een dwangsom van € 500 moeten betalen, tot een maximum van € 5.000. Verzoekster vindt echter dat eerst onherroepelijk vast moet komen te staan of verweerder de financiële kengetallen mag uitvragen, alvorens verweerder de last onder dwangsom mag opleggen. Zij heeft de voorzieningenrechter daarom gevraagd de last onder dwangsom op te schorten.
5. Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet er sprake zijn van een voldoende spoedeisend belang, wat maakt dat een oordeel in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [4] De voorzieningenrechter heeft op 5 december 2024 verzoekster verzocht haar spoedeisend belang nader te onderbouwen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij zo snel mogelijk zekerheid wil verkrijgen of de uitkomst van de beroepsprocedure kan worden afgewacht zonder dat de dwangsommen gaan lopen, en dat de dwangsommen haar rechten en zaak bij de rechtbank zouden frustreren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang onvoldoende spoedeisend is om een voorlopige voorziening te treffen. Gesteld noch gebleken is namelijk dat verzoekster in een financiële noodsituatie komt te verkeren als zij de dwangsom van € 5.000 moet betalen. Dat mogelijk een nieuwe last zal volgen met een hogere dwangsom, maakt dat niet anders. Daar kan de voorzieningenrechter in deze procedure namelijk niet op vooruit lopen en verzoekster kan in dat geval bovendien opnieuw vragen om een voorlopige voorziening.
6. Als er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen op het moment dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden getwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daarvan is volgens de voorzieningenrechter geen sprake.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Als de zin van artikel 1:3, van de Awb. Zie de uitspraak van 1 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8257.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.