ECLI:NL:RBDHA:2025:7971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het amv buitenschuldbeleid; Somalië; terugkeerbesluit; beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verblijfsvergunning regulier voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) uit Somalië. Eiseres, geboren in 2006, had een asielaanvraag ingediend die op 3 april 2023 door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het besluit van 10 januari 2025, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier werd afgewezen, behandeld op 9 april 2025. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. Eiseres had voldoende meegewerkt aan het onderzoek naar opvangmogelijkheden in Somalië, en de rechtbank vernietigde het besluit van de minister. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, en dat de gronden voor het terugkeerbesluit niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,00.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de aanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de verplichting om adequaat onderzoek te verrichten naar de opvangmogelijkheden in het land van herkomst. De rechtbank heeft geen mogelijkheid gezien om het geschil definitief te beslechten door de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, en heeft de minister niet opgedragen een nieuw besluit te nemen, aangezien dit in het kader van de asielaanvraag van eiseres kan worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5037

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Sarmastzada).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), het zogenoemde buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2006 en heeft de Somalische nationaliteit.
2. Op 24 januari 2022 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Op 3 april 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het amv buitenschuldbeleid. Ook komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In afwachting van een beslissing over de toepassing van artikel 64 van de Vw heeft verweerder eiseres voorlopig uitstel van vertrek verleend. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 april 2023 (zaaknummer NL23.12403).
3. Bij besluit van 19 juni 2023 heeft verweerder bepaald dat aan eiseres geen verder uitstel van vertrek wordt verleend. Het bezwaar hiertegen is op 24 juli 2024 ongegrond verklaard.
4. Verweerder heeft na afwijzing van de asielaanvraag onderzoek gedaan om te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het amv buitenschuldbeleid in de periode vanaf haar asielaanvraag tot 2 april 2024, toen eiseres meerderjarig is geworden.
Het bestreden besluit
5.1
Verweerder heeft besloten dat eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het amv buitenschuldbeleid krijgt, omdat zij onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar adequate opvang in het land van herkomst. Zij komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM.
5.2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit ook een terugkeerbesluit opgelegd aan eiseres, waarbij haar een vertrektermijn is onthouden op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat het risico bestaat dat zij zich aan het toezicht zal onttrekken.
Beoordeling door de rechtbank
Over de verblijfsvergunning regulier op grond van het amv buitenschuldbeleid
6.1.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het amv buitenschuldbeleid. Zij heeft voldoende meegewerkt aan het onderzoek van DT&V naar adequate opvang bij terugkeer naar Somalië in de periode tot aan haar meerderjarigheid. Eiseres doet een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 (TQ, ECLI:EU:C:2021:9). Verweerder heeft volgens eiseres, in strijd met de samenwerkingsplicht, geen daadwerkelijk onderzoek verricht naar de opvangmogelijkheden.
6.2.
De rechtbank heeft bij uitspraak van vandaag in de asielzaak (NL23.12403) geoordeeld dat het in die zaak bestreden besluit van 3 april 2023 vanwege motiveringsgebreken geen stand kan houden en de rechtbank heeft dat besluit vernietigd. Daarmee ligt de asielaanvraag van eiseres weer ter beoordeling aan verweerder voor. Pas als verweerder een nieuw afwijzend asielbesluit zou (willen en kunnen) nemen, dient verweerder ambtshalve (opnieuw) te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit in deze zaak kan alleen al om die reden geen stand houden.
6.3.
Gelet hierop hoeven de vragen of eiseres voldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek van DT&V naar adequate opvang en of dat onderzoek aan de daaraan te stellen eisen voldoet, in deze uitspraak niet beantwoord te worden.
Over het terugkeerbesluit
7.1.
Eiseres voert verder aan dat het terugkeerbesluit onjuist is. Zij stelt dat niet valt in te zien waarom zij zou onderduiken.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.3.
Een risico op onttrekking aan het toezicht als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw kan in beginsel worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 op de vreemdeling van toepassing zijn. Verweerder heeft als gronden vermeld dat eiseres mogelijk geen gevolg zal geven aan de verplichting tot vertrek (3i) en dat eiseres niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d).
7.4.
Uit het dossier volgt dat eiseres in het vertrekgesprek met DT&V op 16 januari 2024 geen duidelijk antwoord heeft gegeven op de vraag wat zij gaat doen als het beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ongegrond wordt verklaard, behalve dat zij daar wel eens over nadenkt. In het vertrekgesprek op 20 februari 2024 heeft eiseres verklaard dat zij hoe dan ook doodgaat als zij terugkeert naar Somalië en dat zij op straat terecht komt als zij in Nederland blijft. De rechtbank is van oordeel dat uit geen van beide verklaringen voldoende duidelijk blijkt dat eiseres geen gevolg zal geven aan de verplichting tot vertrek. Verweerder heeft dan ook op basis van deze verklaringen niet de zware grond 3i aan eiseres kunnen tegenwerpen. Daarbij komt nog dat verweerder niet inhoudelijk heeft gereageerd op het standpunt van eiseres dat niet valt in te zien waarom en hoe zij zich aan het toezicht zou willen en kunnen onttrekken; zij woont bij haar tante en heeft in Nederland geen andere plaats om naar toe te gaan. De lichte grond 4d behoeft geen bespreking, omdat deze grond alleen onvoldoende is om een risico op onttrekking aan het toezicht te kunnen aannemen.
7.5.
Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij een vertrektermijn aan eiseres heeft onthouden.
Conclusie
8. Gelet op wat is overwogen onder 6.2, 7.4 en 7.5 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil te beslechten door de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of door zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Ter zitting heeft de rechtbank deze mogelijkheid met partijen besproken, maar geen van hen had een voorkeur voor toepassing van de bestuurlijke lus. De rechtbank zal die daarom niet toepassen.
10. De rechtbank ziet geen reden om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen in plaats van het bestreden besluit. Als verweerder de asielaanvraag van eiseres alsnog inwilligt, is een nieuw besluit over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet nodig. Als verweerder de asielaanvraag van eiseres opnieuw afwijst, ligt het voor de hand dat hij in datzelfde besluit ingaat op de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan eiseres en een eventueel terugkeerbesluit. In die situatie moet verweerder dus wel opnieuw beslissen over het al dan niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan eiseres, maar dat kan verweerder doen in het nieuwe besluit op de asielaanvraag van eiseres en vergt geen afzonderlijk besluit ter vervanging van het bestreden besluit van 10 januari 2025.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.