ECLI:NL:RBDHA:2025:7973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.14160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de openbare orde werd ingeroepen omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 2 april 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld, waarbij eiser betoogde dat de zware gronden niet voldoende waren onderbouwd en dat er niet met een lichter middel kon worden volstaan. De rechtbank oordeelde dat de niet betwiste zware en lichte gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14160

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Verweerder heeft de lichte grond 4b op zitting laten vallen. Deze ligt dus niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
3. Eiser betoogt dat verweerder de zware grond 3e niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Daartoe voert eiser aan dat de lijst van aliassen voornamelijk verschillende schrijfwijzen van dezelfde naam bevat. Hoewel op de lijst ook nog een andere naam staat vermeld, komt deze verder in het gehele dossier niet voor.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3i en de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gronden feitelijk juist en, indien nodig, voldoende toegelicht. De niet betwiste zware gronden en de lichte gronden zijn dus voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3e zal de rechtbank daarom niet bespreken. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel?
5. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Daartoe voert eiser aan dat niet kan worden volstaan met een verwijzing naar de gronden van de maatregel, omdat een lichter middel dan nooit aan de orde zou zijn. Verder voert eiser aan dat uit de motivering niet blijkt dat verweerder - bij het niet toepassen van een lichter middel - rekening heeft gehouden met het gezinsleven van eiser.
6. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Verweerder wijst in dit verband terecht op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Verweerder heeft daarmee echter - in weerwil van wat eiser betoogt - niet volstaan, maar ook terecht benadrukt dat eiser heeft aangegeven niet naar Algerije te willen terugkeren, maar naar Italië of Spanje. Ook heeft verweerder erop gewezen dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt verder dat eiser naar zijn gezinsleven is gevraagd, maar hij niet heeft kunnen aantonen een vrouw en dochter te hebben. De rechtbank wijst in dit verband ook op rechtsoverweging 6 van de uitspraak van 20 maart 2025 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond. [1] Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd dan ook geen reden hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Roermond) 20 maart 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:2583.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.