ECLI:NL:RBDHA:2025:7974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de toepassing van lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bewaringsmaatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A. Weststrate, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 april 2025, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Rotterdam, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de gronden van de bewaringsmaatregel beoordeeld en vastgesteld dat de zware en lichte gronden die door de minister zijn aangevoerd, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft niet betwist dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De rechtbank heeft ook overwogen of er lichter middelen beschikbaar waren, maar heeft geconcludeerd dat de minister terecht heeft gesteld dat deze niet effectief zouden zijn. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring als rechtmatig beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op 8 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsmaatregel
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser heeft de gronden die aan de bewaringsmaatregel ten grondslag zijn gelegd, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. De onbestreden zware gronden 3b en 3c, en de lichte gronden 4a, 4c, en 4d, doorstaan de ambtshalve toetsing van de rechtbank, en zijn tezamen voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
3. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft aangegeven dat hij met behulp van stichting Barka kan vertrekken zodat verweerder een meldplicht had kunnen opleggen.
4. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat er, zoals onder 2 is overwogen, een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dat kader heeft verweerder kunnen verwijzen naar de motivering van de gronden waaruit volgt dat verweerder op 4 maart 2025 een beschikking heeft geslagen waarin eisers rechtmatig verblijf is beëindigd. Eiser heeft deze beschikking op 10 maart 2025 ontvangen. Eiser is vervolgens niet zelfstandig uit Nederland vertrokken en heeft ook geen melding van zijn illegale verblijf gedaan bij de korpschef. Daarnaast heeft eiser verklaard in een tent te verblijven en geen geld te bezitten. Onder deze feiten en omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor de toepassing van een lichter middel. Dat andere vreemdelingen eerder wel de gelegenheid hebben gehad om Nederland te verlaten met behulp van de stichting Barka, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, maakt dat niet anders. Iedere zaak dient immers op zijn eigen merites te worden beoordeeld. De rechtbank is verder niet gebleken dat de vreemdelingenbewaring voor eiser onevenredig bezwarend moet worden geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.