ECLI:NL:RBDHA:2025:7985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie ongegrond verklaard. Eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De zitting vond plaats op 7 mei 2025 in Breda, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, gezien het risico op onttrekking aan toezicht. Eiser betwistte de zware gronden die aan de bewaring ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden feitelijk juist waren. Eiser had eerder in vreemdelingenbewaring gezeten in Noorwegen, maar de rechtbank vond dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was gekozen. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de bewaring onevenredig bezwarend maakten voor eiser.

Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20451

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1987 en heeft de Marokkaanse nationaliteit .
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens risico op onttrekking
aan het toezicht op vreemdelingen. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3b. Voor grond 3a en 3b wijst hij erop dat zijn inreis vanuit Noorwegen een gecontroleerde overdracht betrof, waarvoor aan eiser een lp [4] is verstrekt. Hij is daarbij direct overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten, zodat er ook geen sprake is van onttrekking aan toezicht. De zware gronden 3a en 3b zijn daarmee feitelijk onjuist. Ook de lichte gronden 4a en 4d worden door eiser betwist. Eiser heeft zich wel degelijk aan de verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb gehouden, door te beschikken over een geldig paspoort en hij heeft direct asiel aangevraagd bij binnenkomst in Nederland. Bovendien beschikt hij over voldoende middelen van bestaan.
4. Verweerder heeft ter zitting de lichte gronden 4a en 4d laten vallen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Uit
vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3b kan
volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. [6] Eiser was bij zijn
eerste binnenkomst in Nederland niet in het bezit van een geldig reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum. De zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Uit het dossier blijkt verder dat eiser na afwijzing van zijn eerste asielaanvraag bij besluit van 19 augustus 2022 is vertrokken naar Duitsland. Eiser is na afwijzing van zijn tweede asielaanvraag in Nederland om en nabij 26 november 2024 zonder kennisgeving van vertrek met onbekende bestemming vertrokken, waarna hij is aangetroffen in Noorwegen. De Dublinoverdracht op 29 april 2025 vanuit Noorwegen was noodzakelijk was om eiser weer onder toezicht van de Nederlandse autoriteiten te krijgen. De feitelijke juistheid van de zware grond 3b staat daarmee eveneens vast. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en het risico op onttrekken aan het toezicht aan te nemen.
Lichter middel
6. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd waarom niet voor een lichter middel is gekozen. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven dat hij ook in Noorwegen in vreemdelingrechtelijke detentie heeft gezeten. Verweerder heeft geen navraag gedaan naar de duur van deze detentie en deze ten onrechte niet betrokken in de afweging van de belangen of er aanleiding bestond om een lichter middel toe te passen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Voorts blijkt dat bij de afweging van een lichter middel is meegewogen dat eiser eerder in vreemdelingenbewaring heeft gezeten. Weliswaar is de duur van deze bewaring niet meegenomen, maar ter zitting is gebleken dat de vreemdelingenbewaring in Noorwegen van relatief korte duur is geweest, namelijk van 6 tot en met 28 april 2025. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien een lichter middel dan bewaring op te leggen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toets
8. Ook is overigens niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment
van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.laissez-passer.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.