ECLI:NL:RBDHA:2025:7992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Bulgarije

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, die een asielaanvraag heeft ingediend, is eerder afgewezen omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag. Haar eerdere en tweede asielaanvragen zijn ongegrond verklaard, en de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar zus, die in Nederland verblijft en medische zorg nodig heeft, afhankelijk is van haar mantelzorg. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster geen nieuwe elementen heeft aangedragen die haar verzoek zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat de overdracht aan Bulgarije niet leidt tot onevenredige hardheid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor verzoekster niet in Nederland kan blijven om de behandeling van haar bezwaar af te wachten. De uitspraak is openbaar gemaakt en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21129

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. Ch. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster vanwege het besluit van verweerder om de overdracht naar Bulgarije op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet achterwege te laten.
1.1
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd.
1.2
Omdat onverwijlde spoed dat vereist doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder partijen uit te nodigen voor een zitting. [1]
1.3
Op 7 mei 2025 rond 21:35 uur is het dictum van de beslissing van de voorzieningenrechter telefonisch aan partijen meegedeeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoekster heeft eerder, op 28 juni 2024, een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is bij besluit van 19 november 2024 in het kader van de Dublinverordening [2] niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Het beroep dat verzoekster hiertegen heeft ingediend is op 24 januari 2025 ongegrond verklaard [3] . Deze uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 maart 2025 bevestigd [4] .
2.1
Verzoekster is op 22 april 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het beroep hiertegen is door de rechtbank ongegrond verklaard [5] .
2.2
Verzoekster heeft op 7 mei 2025 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Diezelfde dag heeft zij een gehoor opvolgende aanvraag gehad. Verweerder vindt dat er tijdens dat gehoor geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gesteld die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De eerdere asielaanvraag van verzoekster is niet in behandeling genomen en niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een belemmering vormen voor de feitelijke overdracht aan de autoriteiten van Bulgarije. Gelet hierop wordt haar overdracht niet achterwege gelaten op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vb. Daarnaast heeft verweerder verzoekster laten weten dat zij op 8 mei 2025 om 10:15 uur zal worden overgedragen aan Bulgarije. Verzoekster heeft daarom spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
Wat is de inhoud van het verzoek om voorlopige voorziening?
3. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om verweerder te verbieden om haar aan Bulgarije over te dragen zolang nog niet definitief op het bezwaar is beslist. Verzoekster stelt dat het bezwaar redelijke kans van slagen heeft en dat haar belang om de bezwaarprocedure en haar herhaalde asielaanvraag te mogen afwachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij overdracht. Verzoekster voert aan dat zij wel nieuwe elementen en bevindingen aan haar nieuwe asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. De zus van verzoekster ligt vanaf 2 april 2025 in het ziekenhuis in Rotterdam en is meerdere keren geopereerd aan haar been. Het bot van haar linker bovenbeen is gebroken en geïnfecteerd met een bacterie vanaf haar heup tot aan haar knie. Deze bacterie heeft het bot als het ware opgegeten waardoor haar linkerbeen een stuk korter is dan haar rechterbeen. Haar rechterbeen was hierdoor zwaar overbelast. Zij is nu twee keer geopereerd en zal nog een derde keer geopereerd worden. De zus van verzoekster moet daarna intensief verzorgd worden en is afhankelijk van mantelzorg die verzoekster moet verlenen. De mantelzorg dient mede door verzoekster verleend te worden, nu zij volwassen is, haar zus altijd heeft ondersteund en verzorgd en de kinderen van haar zus niet met de volledig zorg en mantelzorg voor hun moeder belast kunnen worden. De kinderen zijn al overbelast. Verweerder dient daarnaast nader te onderzoeken en te motiveren of onder deze omstandigheden nog wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel jegens Bulgarije kan worden uitgegaan.
Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe elementen en bevindingen. Verzoekster heeft niet met (medische) documenten onderbouwd dat sprake is van afhankelijkheid tussen verzoekster en haar gestelde zus, dat de zus de zorg van verzoekster nodig heeft en dat zij de enige is die voor de gestelde zus kan zorgen. Niet gebleken is dat de gestelde zuster voor haar zorg exclusief afhankelijk is van verzoekster. Ten opzichte van de vorige procedure is daarin dus niets veranderd. Dat verzoekster haar zus graag mantelzorg wil verlenen maakt niet dat zij binnen het bereik van artikel 16 van de Dublinverordening valt. Verweerder ziet geen nieuwe elementen en bevindingen die zien op artikel 17 van de Dublinverordening en verwijst daarbij naar de eerdere uitspraak van de rechtbank. Ook met betrekking tot het beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije is niets veranderd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter beantwoordt in deze procedure de vraag of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt.
5.1
Verweerder kan bepalen dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet tot gevolg heeft dat uitzetting achterwege blijft, als een eerdere aanvraag van de betrokken vreemdeling niet in behandeling is genomen en de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde heeft gesteld die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [6] Voert de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen aan, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in het arrest Bahaddar. [7]
5.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat duidelijk is dat de zus medische problemen heeft. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zus van verzoekster afhankelijk is van verzoekster, ook al zou haar zus de komende tijd meer verzorging nodig hebben. Door verzoekster is aangegeven dat haar zus twee zonen heeft, die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel en een dochter heeft die nog in de asielprocedure zit. Niet onderbouwd is waarom zij geen noodzakelijke mantelzorg kunnen verlenen. Verzoekster heeft enkel gesteld dat zij schoolgaand zijn en niet de volledige mantelzorg en verzorging van hun moeder op zich kunnen nemen, maar dit is verder niet concreet onderbouwd. Ook vindt de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd dat er geen andere voorliggende voorzieningen zijn. In de eerdere beschikking van 19 november 2024 heeft verweerder al betrokken dat verzoekster hulp biedt aan haar zus, maar overwogen dat zij niet met (medische) documenten heeft onderbouwd dat verzoekster de enige is die voor haar zus kan zorgen. In de uitspraak van deze rechtbank van 24 januari 2025 is overwogen dat verweerder het feit dat sprake is van familiebanden met de zus en zij elkaar zouden kunnen helpen, verweerder niet zo bijzonder hoeft te vinden dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. Deze uitspraak is door de Afdeling bevestigd. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande met verweerder van oordeel dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen.
5.3
De voorzieningenrechter ziet verder, mede gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 24 januari 2025 en de bevestiging van de Afdeling van die uitspraak, geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat de overdracht aan Bulgarije leidt tot een situatie als bedoeld in het arrest Bahaddar. Niet is gebleken dat de feiten en omstandigheden ondertussen zijn veranderd.
Conclusie en gevolgen
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dat betekent dat verzoekster de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2025 niet in Nederland mag afwachten en verweerder verzoekster mag overdragen aan Bulgarije. Verweerder hoeft de proceskosten van verzoekster niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoekster op 7 mei 2025 om 21:35 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 7 mei 2025 om 21:37 uur.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zaaknummer NL24.45802.
4.Zaaknummer 202500658/1/V3.
5.Zaaknummer NL25.18876.
6.Dat staat in artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
7.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, par. 45.