Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Zij heeft op 18 april 2022 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar oom haar wilde uithuwelijken en zij dit niet wil. Eiseres vreest dat haar oom haar zal doden bij terugkeer. Daarnaast vreest zij terugkeer naar Jemen vanwege de algemene situatie aldaar.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat de oom van eiseres haar wilde uithuwelijken en dat eiseres dit niet wilde. Dit maakt volgens verweerder echter niet dat eiseres een gegronde vrees heeft voor vervolging of bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
4. Op wat eiseres aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn
5. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Jemen een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van geweld. Daarbij is verweerder onvoldoende ingegaan op wat eiseres in haar zienswijze naar voren heeft gebracht. Eiseres verwijst naar de uitspraken van de meervoudige kamers van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 29 oktober 2024en zittingsplaats Den Haag van 28 november 2024en uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 januari 2025en 24 januari 2025.Ook wijst eiseres op landeninformatie van Vluchtelingenwerk van 8 november 2024. Ten aanzien van de humanitaire situatie hanteert verweerder een onjuiste beoordelingsmaatstaf en ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de humanitaire situatie in Jemen niet voornamelijk is te wijten aan acties van de strijdende partijen. Daarnaast heeft het stopzetten van USAIDgevolgen voor de humanitaire situatie in Jemen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres verwezen naar een artikel van Amnesty International van 10 april 2025.Ter zitting heeft eiseres in reactie op het verweerschrift en de daarbij gevoegde beantwoording van vragen van de Afdelingvan 5 maart 2025 aangevoerd dat daarbij niet de meest recente bronnen zijn betrokken. Eiseres wijst erop dat ACLED, een door verweerder aangehaalde bron in zijn stuk van 5 maart 2025, laatstelijk op 4 en 18 maart 2025 informatie over de situatie in Jemen heeft gepubliceerden dat die informatie niet betrokken is door verweerder. Uit die informatie volgt dat de situatie in Jemen is verergerd.
6. Verweerder heeft zijn landenbeleid voor Jemen in dat verband vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Ten tijde van het bestreden besluit werd daarbij een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie) aangenomen. Sinds 6 februari 2025 wordt in genoemde paragraaf gesproken over een relatief hoger niveau van willekeurig geweld. Een vreemdeling uit Jemen moet op basis van zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden aannemelijk maken dat de omstandigheden leiden tot een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld en dat juist hij specifiek vanwege deze omstandigheden een reëel risico loopt.
7. Eiseres voert terecht aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, maar van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. Het volgende is daartoe redengevend.
8. In het voornemen heeft verweerder, onder verwijzing naar het landenbeleid, overwogen dat in Jemen een hoge mate van willekeurig geweld wordt aangenomen. In het bestreden besluit heeft verweerder in reactie op de verwijzing van eiseres in de zienswijze naar het algemeen ambtsbericht over Jemen van 2023 overwogen dat dit is meegewogen in het voornemen. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld in Jemen. In het verweerschrift heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een minder uitzonderlijke situatie verwezen naar de algemene ambtsberichten over Jemen van 2022 en 2023. In de brief van 5 maart 2025, die als bijlage bij het verweerschrift is overgelegd, heeft verweerder naar diverse bronnen verwezen, waaronder naar updates van ACLED. De meest recente bron dateert van februari 2025. Eiseres heeft ter zitting echter op meer recentere informatie, uit maart 2025, van ACLED. In die recentere informatie wordt onder meer ingegaan op de recente luchtaanvallen van de Verenigde Staten op het grondgebied van Jemen en de onderlinge strijd tussen Houthi’s. Het lag op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de huidige veiligheidssituatie in Jemen is. Dit heeft verweerder echter nagelaten.
9. Eiseres voert daarnaast terecht aan dat uit de uitspraken van onder meer de zittingsplaatsen Amsterdam en Den Haag volgt dat de veiligheidssituatie in Jemen precair is en dat het feitelijke bestand tussen de strijdende partijen onder druk staat. De rechtbank acht verder van belang dat, zoals ook bij de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam is betrokken, in de nota van 29 september 2023 actieve intrekking van al verleende verblijfsvergunningen asiel aan vreemdelingen uit Jemen niet opportuun wordt geacht, omdat het zeer discutabel is of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de wijziging van de omstandigheden in Jemen een voldoende en niet-voorbijgaand karakter heeft. Hoewel de vraag of een reeds verleende verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken, naar zijn aard een andere beoordeling vergt dan de vraag of een aanvraag van een vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel al dan niet kan worden afgewezen, duidt ook dit erop dat de veiligheidssituatie in Jemen fragiel is. Uit de door verweerder in de brief van 5 maart 2025 aangehaalde data van ACLED blijkt dat in 2024 minder burgerdoden vielen dan de jaren daarvoor, hoewel er in datzelfde jaar wel meer gewelddadige incidenten jegens burgers plaatsvonden dan de jaren daarvoor. Verweerder heeft geen informatie burgerdoden en gewelddadige incidenten jegens burgers over 2025 overgelegd. Dit terwijl ook in de door eiseres overgelegde landeninformatie uit 2025 zijn aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat de huidige veiligheidssituatie in Jemen fragiel is. De door verweerder overgelegde informatie is daarom onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een duurzame wijziging van de veiligheidssituatie in Jemen. Het voorgaande is door verweerder onvoldoende betrokken bij zijn beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
10. Ook voert eiseres terecht aan dat sprake is van een motiveringsgebrek ten aanzien van de humanitaire situatie in Jemen. Met de enkele overweging dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist zij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, is verweerder onvoldoende ingegaan op de door eiseres overgelegde informatie over de humanitaire situatie in Jemen.
11. Wat verweerder in het verweerschrift aanvullend heeft overwogen ten aanzien van de humanitaire situatie, is eveneens onvoldoende. Uit het arrest Sufi en Elmi van het Europees Hof van de Rechten van de Mens volgt dat wanneer erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’.Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld of is voldaan aan het criterium uit Sufi en Elmi om te voorkomen dat eiseres bij terugkeer zal worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Ook heeft verweerder nagelaten te motiveren hoe groot het aandeel van de strijdende partijen is en waaruit volgt dat de slechte humanitaire situatie niet
voornamelijkis te wijten aan de strijdende partijen. De rechtbank verwijst hierbij ook naar haar uitspraak van 15 januari 2025.
12. Het beroep is gelet op het bovenstaande reeds gegrond. De overige beroepsgronden over de beoordeling van het individuele relaas van eiseres behoeven daarom geen bespreking meer.
13. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze zaak hangt samen met het beroep van haar broer, [broer], NL24.41886, dat tegelijk op zitting is behandeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in totaal vast op € 1.814 (twee samenhangende zaken, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).