Op 8 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoekster van Armeense nationaliteit, die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd na de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 7 maart 2024 de aanvraag afgewezen, waarna verzoekster bezwaar heeft gemaakt en om een voorlopige voorziening heeft verzocht om het besluit op het bezwaar in Nederland af te wachten. De minister heeft op 15 april 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de minister verzoekster niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 907,- voor de rechtsbijstand die verzoekster heeft ontvangen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.