Op 8 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een Guinese verzoeker. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel uitstel van vertrek, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen op 5 augustus 2024. Hiertegen had de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij het besluit op zijn bezwaar in Nederland kon afwachten. De minister heeft op 14 april 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er onverwijlde spoed is, gelet op de betrokken belangen. Aangezien de minister zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening, heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen. Dit houdt in dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat er op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de rechtsbijstand die de verzoeker heeft ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.