In deze zaak heeft verzoeker op 19 februari 2025 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 29 april 2025 de asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Na deze afwijzing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de minister niet binnen de geldende termijn op de aanvraag van verzoeker beslist, waardoor deze aanvraag hangende het beroep is ingewilligd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister geheel aan het beroep van verzoeker tegemoet is gekomen.
Het verzoek van verzoeker wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50. Dit bedrag is berekend op basis van de beroepsmatige rechtsbijstand verleend door een derde, met inachtneming van de wegingsfactor ‘licht’, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan op 8 mei 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie.