ECLI:NL:RBDHA:2025:8043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682387 / JE RK 25-515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 10 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige 1] onder toezicht te stellen tot zijn meerderjarigheid en om [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Tevens werd een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verzocht, vanwege zorgen over haar veiligheid en ontwikkeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van alle drie de kinderen, met name over [minderjarige 2], die regelmatig van huis wegliep en betrokken was bij problematische situaties. De moeder van de kinderen heeft verweer gevoerd, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie zodanig is dat een jeugdbeschermer noodzakelijk is voor alle kinderen. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/682387 / JE RK 25-515
Datum uitspraak: 10 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling enmachtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 24 maart 2025;
- het rapport van de Raad van 24 maart 2025.
1.2.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 10 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en via telefoonverbinding door M. Gure, tolk in de Somalische taal;
- [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgenodigd voor een kindgesprek om hun mening te geven over het verzoek. Zij hebben hier geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 3] is erkend door de heer [naam 3] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] wonen bij hun moeder.
2.4.
[minderjarige 2] verblijft bij een open groep van [instelling 1] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] onder toezicht te stellen tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedatum 1] 2026. Ook verzoekt de Raad [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Daarnaast verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Er zijn al een langere tijd zorgen over de kinderen en de onderlinge verhoudingen binnen het gezin. Op 14 juni 2024 is het gezin aangemeld bij Team Jeugd van [instelling 2] naar aanleiding van een zorgmelding van de politie. De moeder heeft zorgen over [minderjarige 2] omdat zij vaak pas ’s avonds laat thuis is, uit haar kamer ontsnapt, en vaak hele nachten wegblijft. De moeder weet hierbij niet waar en met wie [minderjarige 2] is en zij heeft zorgen over mogelijke seksuele uitbuiting, omdat [minderjarige 2] met volwassen mannen lijkt om te gaan. Ook is er sprake van veel schoolverzuim. [minderjarige 2] zelf geeft aan geen ondersteuning of begeleiding te willen en geeft ook aan dat geen sprake is van seksuele uitbuiting, maar wel dat zij juist zou willen dat haar moeder ondersteuning krijgt. Ook geeft [minderjarige 2] aan dat sprake is van fysiek geweld van de moeder en [minderjarige 1] tegen [minderjarige 2] , waarbij de moeder [minderjarige 1] hierin ook lijkt aan te moedigen. De moeder ontkent dit. De Raad heeft met meerdere betrokkenen, waaronder de politie, de school en de betrokken hulpverleningsinstanties gesproken om meer zicht te krijgen op [minderjarige 2] en op de thuissituatie van alle kinderen, maar het blijft onduidelijk waar [minderjarige 2] is als ze niet thuis is en wat er zich precies afspeelt tussen de gezinsleden. Wel wordt gezien dat zowel [minderjarige 2] als de moeder zich niet aan veiligheidsafspraken houden en dat [minderjarige 1] de rol lijkt aan te nemen van mede-ouder, waarbij hij [minderjarige 2] ook bestraft. De situatie is geëscaleerd nadat [minderjarige 2] in het weekend van 22 en 23 maart 2025 thuiskwam na tien dagen te zijn weggeweest, waarna [minderjarige 1] haar ernstig fysiek mishandeld zou hebben en haar spullen zou hebben weggegooid. [minderjarige 2] is hierop op vrijwillige basis bij [instelling 1] geplaatst. De Raad maakt zich zorgen omdat de moeder weinig inzicht lijkt te hebben in de belevingswereld van [minderjarige 2] en ook moeite heeft haar aandeel in de situatie te zien. Daarnaast wordt bij [minderjarige 3] gezien dat zij soms verhalen verzint, waarbij de Raad zich afvraagt of zij dit doet om op deze manier meer aandacht te krijgen in het gezin of uit angst om afgewezen te worden. De moeder geeft ook geen toestemming aan [minderjarige 3] om over haar thuissituatie te praten of om hiervoor hulpverlening te krijgen. De Raad is van mening dat een ondertoezichtstelling voor alle drie de kinderen noodzakelijk is, nu sprake is van systeemproblematiek en kwetsbaarheid van het gezin als geheel. De moeder heeft weinig zicht op [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , en [minderjarige 3] lijkt klem te zitten in de complexe gezinsdynamiek. Het is noodzakelijk dat een jeugdbeschermer betrokken raakt die meer zicht krijgt op wat er zich afspeelt in de thuissituatie en die de eventueel noodzakelijke hulpverlening voor het gezin en de kinderen kan inzetten om iedereen weer in zijn eigen kracht en in de voor hem of haar passende rol in het gezin te herstellen. Verder is de Raad van mening dat het in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is dat zij de komende zes maanden uithuisgeplaatst wordt in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Door het vele weglopen van [minderjarige 2] en de escalatie met haar broer kan de moeder de veiligheid van [minderjarige 2] op dit moment niet waarborgen. Ook dreigt [minderjarige 2] nu buiten het gezin te vallen en lijkt zij door de moeder gezien te worden als de oorzaak van de problemen binnen het gezin. Het is van belang dat [minderjarige 2] in een veilige en neutrale omgeving kan stabiliseren en tot rust kan komen, waarna er vanuit die positie ingezet kan worden op het herstellen van het contact tussen [minderjarige 2] en haar moeder en broer. Ten slotte kan worden onderzocht wat er nodig is voor [minderjarige 2] ’s ontwikkeling en wat er nodig is om haar op den duur weer thuis te kunnen plaatsen.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Zij worden niet bedreigd in hun ontwikkeling. Het gaat goed met [minderjarige 3] en [minderjarige 1] en zij hebben onderling een goede band. Het klopt niet dat [minderjarige 1] [minderjarige 2] straft; hij vervult slechts zijn rol van grote broer. Daarnaast heeft het gezin een andere culturele achtergrond en dat is ook van invloed op de gezinsdynamiek. Met betrekking tot [minderjarige 2] is de moeder van mening dat het noodzakelijk is dat zij voor de duur van zes maanden geplaatst wordt in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De moeder vraagt al lange tijd om hulp voor [minderjarige 2] en zij is bereid overal aan mee te werken. De moeder is echter van mening dat de prioriteit van de hulpverlening bij [minderjarige 2] en haar veiligheid dient te liggen; pas als dat gerealiseerd is kan er hulpverlening ingezet worden voor het hele gezin. Er is in de afgelopen twee jaar onvoldoende gedaan met de hulpvraag van de moeder, waardoor de situatie van [minderjarige 2] nu is verslechterd. Het is noodzakelijk dat zij nu in een gesloten setting kan verblijven waar zij de emotionele rust kan krijgen die zij nodig heeft en van waaruit zij niet meer kan weglopen. Binnen een gesloten setting zal ze niet meer aan de verleiding worden blootgesteld om te doen wat ze wil en kan ze focussen op haar schoolgang, begeleiding en hulpverlening, zonder invloeden van buitenaf.
4.2.
De gecertificeerde instelling sluit zich aan bij het verzoek van de Raad. [minderjarige 2] verblijft sinds het incident in het weekend van 22 en 23 maart 2025 op vrijwillige basis bij de crisisgroep van [instelling 1] . Hoewel het hier anderhalve week lang goed ging, is zij hierna opnieuw weggelopen waarbij zij tijdelijk bij de moeder thuis is geweest. Haar is vervolgens gevraagd terug te gaan naar de groep, maar dat heeft zij niet gedaan. Kort daarna is zij in Utrecht door de politie opgepakt in verband met een winkeldiefstal, waarna zij terug naar de groep is gebracht. Er is bij [minderjarige 2] sprake van een patroon waarbij zij blijft weglopen en waarbij zij geen openheid geeft over waar zij naartoe gaat en met wie. Hoewel de moeder graag zou willen dat [minderjarige 2] gesloten geplaatst wordt, is de gecertificeerde instelling van mening dat [minderjarige 2] eerst de kans moet krijgen om te laten zien dat het haar buiten de thuissituatie, maar binnen een open setting wel lukt om dit patroon te doorbreken. [minderjarige 2] kan tot 19 april 2025 blijven bij de crisisgroep van [instelling 1] . De gecertificeerde instelling zoekt op dit moment naar een plek waar zij voor langere tijd kan blijven. Het is hierbij van belang dat deze plek [minderjarige 2] passende begeleiding en ondersteuning kan bieden. De dag na de zitting zal een IQ-test plaatsvinden waaruit moet blijken wat de capaciteiten en behoeften van [minderjarige 2] zijn en welke hulpverlening zij nodig heeft. Ten slotte zal in de komende tijd worden uitgezocht wat nodig is om het contact tussen [minderjarige 2] en haar moeder en broer te herstellen. [minderjarige 2] heeft nu alleen telefonisch contact met haar moeder en geeft aan nog niet de behoefte te hebben haar moeder te zien.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat alle drie de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Specifiek ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat alle betrokken partijen de zorgen over haar veiligheid en ontwikkeling delen en dat een ondertoezichtstelling voor haar noodzakelijk wordt geacht. [minderjarige 2] loopt al lange tijd regelmatig weg van huis, waarbij zij nachtenlang weg is en geen openheid geeft over waar en met wie zij is. Er zijn zorgen over seksuele uitbuiting nu zij met volwassen mannen om lijkt te gaan. Het is onduidelijk wat [minderjarige 2] motiveert om weg te lopen en of zij inziet dat zij zichzelf hierdoor in onveilige situaties brengt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is dat er een jeugdbeschermer bij [minderjarige 2] betrokken raakt die zicht kan houden op haar veiligheid en ontwikkeling, en die (met hulp van een IQ-test) onderzoekt welke hulpverlening en begeleiding voor haar noodzakelijk is. Verder is het noodzakelijk dat de jeugdbeschermer meer zicht krijgt op de gezinssituatie en de dynamiek tussen de verschillende gezinsleden. [minderjarige 2] lijkt op dit moment door de andere gezinsleden buiten het gezin geplaatst te worden, wat niet alleen ongewenst, maar vooral ook erg belastend voor haar kan zijn.
Naast zorgen over [minderjarige 2] heeft de kinderrechter ook zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Zo lijkt [minderjarige 1] de rol te hebben aangenomen van medeopvoeder: hij bestraft [minderjarige 2] en zou haar in het weekend van 22 en 23 maart 2025 ernstig fysiek hebben mishandeld. Het lukt de moeder niet om [minderjarige 1] hierin te begrenzen. Integendeel, er zijn signalen dat zij hem hierin aanmoedigt. Verder lijkt de moeder ook bij [minderjarige 1] weinig zicht te hebben op waar en met wie hij is wanneer hij niet thuis is. Bij [minderjarige 3] wordt gezien dat zij klem dreigt te komen te zitten in de complexe gezinsdynamiek, waardoor zij verhalen verzint of liegt, mogelijk om (toch) aandacht te krijgen of te worden gezien. De moeder lijkt onvoldoende inzicht te hebben in haar eigen aandeel in de thuissituatie en legt het probleem vooral bij [minderjarige 2] . Dit leidt ertoe dat zij vooral noodzaak ziet voor hulpverlening voor [minderjarige 2] en niet zozeer voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] en voor het gezin als geheel. De zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn echter zodanig groot dat de kinderrechter het noodzakelijk acht dat ook bij hen een jeugdbeschermer betrokken raakt die kan inzetten op het herstellen van de banden en het contact tussen de gezinsleden en de inzet van passende hulpverlening voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en het gezin als geheel.
5.3.
De kinderrechter stelt daarom [minderjarige 1] onder toezicht tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedatum 1] 2026. De kinderrechter stelt [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.4.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.5.
De kinderrechter overweegt daartoe dat door het vele weglopen van [minderjarige 2] en het fysieke geweld tegen haar, haar veiligheid in de thuissituatie op dit moment niet kan worden gewaarborgd. Het is daarom noodzakelijk dat zij kan stabiliseren en tot rust kan komen in een voor haar veilige omgeving. Vanuit deze omgeving kan er meer zicht komen op haar ontwikkeling en kan worden onderzocht wat er bij [minderjarige 2] speelt en waarom zij de impuls heeft om telkens weg te lopen. Vervolgens kan passende hulpverlening en begeleiding worden ingezet. Ook kan in de komende periode worden onderzocht wat er nodig is om het contact tussen [minderjarige 2] enerzijds en haar moeder en broer anderzijds te herstellen en wat er nodig is om een thuisplaatsing te realiseren waarbij de veiligheid van [minderjarige 2] gewaarborgd is. Nu hiermee naar verwachting meerdere maanden gemoeid zullen zijn, verleent de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdaanbieder voor de duur van zes maanden.
5.6.
De kinderrechter merkt ten slotte op dat door en namens de moeder naar voren is gebracht dat een machtiging verleend moet worden om [minderjarige 2] voor de duur van zes maanden te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Nu door de gecertificeerde instelling geen verzoek om een gesloten machtiging is gedaan, kan de kinderrechter (nog daargelaten de vraag of aan de eisen voor verlening van een dergelijke machtiging is voldaan), deze ook niet verlenen.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 10 april 2025 tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedatum 1] 2026;
6.2.
stelt [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 10 april 2025 tot 10 april 2026;
6.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 10 april 2025 tot 10 oktober 2025;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025 door
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier,
en op schrift gesteld op 8 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.