ECLI:NL:RBDHA:2025:8047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.10041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Jemenitische eiser met subsidiaire bescherming op Cyprus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, wordt het beroep van een Jemenitische eiser beoordeeld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 7 februari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 28 februari 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij internationale bescherming geniet op Cyprus. De rechtbank heeft op 22 april 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de eiser in Cyprus subsidiaire bescherming heeft. De rechtbank legt uit dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Cyprus zijn verplichtingen ten aanzien van statushouders nakomt. De eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij bij terugkeer naar Cyprus in een situatie van ernstige materiële deprivatie terecht zal komen. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen concrete aanwijzingen heeft aangedragen die de minister zouden dwingen om van dit beginsel af te wijken.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10041

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. J.J. de Vries)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.M. Zagers).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 7 februari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 februari 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Ook dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser internationale bescherming heeft op Cyprus. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestreden besluit
4. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op 1 januari 1998. De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. [1] Uit informatie van de Cypriotische autoriteiten is gebleken dat eiser subsidiaire bescherming heeft op Cyprus sinds 29 juni 2023. Zijn verblijfsvergunning is geldig tot 28 september 2026. Ten aanzien van de door eiser gestelde ondervonden problemen stelt de minister zich op het standpunt dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn rechten te effectueren en geen hulp heeft gezocht bij de autoriteiten terwijl dit wel van hem verwacht mocht worden.
Standpunt eiser
5. Eiser voert aan dat de minister voor Cyprus ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel waarbij eiser materieel bescherming geniet en een klacht zou kunnen indienen. De door eiser ervaren problemen als willekeurig geweld en racisme kunnen door de minister niet alleen worden afgedaan met de stelling dat hij zich niet heeft gewend tot de lokale autoriteiten. De vreemdeling bevindt zich in een zeer kwetsbare positie, waarin het doen van aangifte of hulp zoeken bij de politie niet altijd realistisch of veilig is. Psychologische en sociale barrières kunnen aanzienlijke obstakels vormen voor een individu dat al te maken heeft met een traumatische geschiedenis of vrees voor represailles. Bovendien mag van de Cypriotische autoriteiten verwacht worden dat zij zelf initiatieven ondernemen om hun verplichtingen na te komen. Verder meent eiser bij terugkeer naar Cyprus terecht te komen in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verwezen naar de problemen die hij heeft ondervonden bij het vinden van woonruimte en het aanvragen van een uitkering. Bij de sociale dienst heeft eiser geprobeerd zijn beklag te doen maar werd toen verwijderd door de politie. Hieruit blijkt dat het op Cyprus niet mogelijk is om zich te beklagen. In dat verband is eiser ten onrechte tegengeworpen dat de verwijdering door de politie pas in de correcties en aanvullingen naar voren is gebracht. Niet alleen zijn de correcties en aanvullingen daarvoor bedoeld maar ook kan het eiser tijdens het gehoor, mede door de reacties van de IND medewerker, niet duidelijk zijn geweest dat hij nog niet voldoende naar voren had gebracht. Ten slotte kan eiser zich niet verenigen met het bevel tot ‘onmiddellijke terugkeer’, omdat de minister daarbij onvoldoende rekening houdt met de praktische gevolgen van dit bevel en de problemen die eiser zal ondervinden bij een eventuele terugkeer naar Cyprus.
Wanneer kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard?
6. De asielaanvraag wordt alleen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 als, naar het oordeel van de minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld: [2]
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De rechtbank overweegt dat Cyprus op grond van de Procedurerichtlijn en internationale (mensenrechten)verdragen zoals het EVRM [3] verplicht is statushouders op het gebied van werk, gezondheidszorg, huisvesting en sociale voorzieningen dezelfde rechten toe te kennen als staatsburgers. Als uitgangspunt geldt dat de minister er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Cyprus deze verplichting tegenover statushouders nakomt. Er zijn geen uitspraken waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat ten aanzien van Cyprus voor wat betreft statushouders niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8. Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat eiser als statushouder op Cyprus niet in een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terecht zal komen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om concrete aanwijzingen aan te dragen waaruit blijkt hij bij terugkeer naar Cyprus, als gevolg van onverschilligheid van de Cypriotische autoriteiten, buiten zijn eigen wil en keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen. Deze ‘bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid’ volgt uit het arrest Ibrahim van 19 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [4]
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen waarom de minister daar in zijn geval niet van zou mogen uitgaan, omdat uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zijn rechten te effectueren. Zo heeft eiser geen aangifte gedaan van de door hem ondervonden problemen bij de sociale dienst, tegen het bedrog van de huisbaas of het door hem ondervonden racisme. Dat uit het voorval bij de sociale dienst zou blijken dat klagen geen zin heeft, volgt de rechtbank niet. De minister heeft er in de eerste plaats terecht op gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over dit voorval. Eiser heeft namelijk in zijn relaas meermaals aangegeven het klagen te hebben vermeden om vervolgens in de correcties en aanvullingen aan te geven wel te hebben geklaagd. Daarbij heeft de gemachtigde van eiser niet kunnen aangegeven waarom eiser deze verklaring niet al tijdens het gehoor naar voren heeft gebracht. Dat er tijdens het gehoor onvoldoende zou zijn doorgevraagd volgt de rechtbank niet, omdat eiser door de contactambtenaar gevraagd is of hij bij de sociale dienst heeft geklaagd. Het is de rechtbank niet gebleken, zoals de gemachtigde op de zitting stelt, dat de minister mogelijk op zoek was naar argumenten om de aanvraag af te wijzen. In de tweede plaats heeft de minister er terecht op gewezen dat het, zelfs al zou het voorval bij de sociale dienst gevolgd worden, aan eiser is om daarover te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Eiser heeft dit niet gedaan. Datzelfde geldt voor eisers problemen met zijn woonruimte. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat eiser zelf zijn baan met gegarandeerde woonruimte heeft opgezegd, waardoor hij vier dagen dakloos was. Daar komt bij dat eiser niet in aanmerking kwam voor een uitkering bij de sociale dienst, omdat hij niet aan de voorwaarden voldeed. In plaats van de vereiste zes maanden was hij namelijk maar vier maanden werkeloos geweest. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser bij terugkeer, als gevolg van onverschilligheid van de Cypriotische autoriteiten, buiten zijn eigen wil en keuzes om terechtkomt in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie terechtkomt
Bevel om Nederland onmiddellijk te verlaten
10. Dat in het bestreden besluit, onder verwijzing naar artikel 62a, derde lid van de Vw 2000, is vermeld dat eiser onmiddellijk naar Cyprus moet gaan is in lijn met artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn. [5]

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaargemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.ECLI:EU:C:2019:219
5.ECLI:EU:C:2021:127.