In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Minister van Buitenlandse Zaken op zijn visumaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 10 maart 2025 alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien de minister inmiddels heeft beslist. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft het beroep in zoverre onbesproken gelaten.
De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de minister in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat de minister het besluit te laat heeft genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 453,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- dient te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.J.A. Schaaf en griffier L.M. Kalkman, en is op 18 april 2025 openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht, maar het beroep zelf is niet-ontvankelijk verklaard.