Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelde dat de minister niet tijdig had beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor de minister om te beslissen op de aanvraag was overschreden en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke had gesteld. Hierdoor was het beroep terecht ingediend en werd het gegrond verklaard.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald, tot een bedrag van € 453,50.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door de minister in nareiszaken en de gevolgen van het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden, en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een hogerberoepschrift bij de Raad van State.