ECLI:NL:RBDHA:2025:8113
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van Oort, had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning en visum voor kort verblijf. De eiser trok zijn beroepschrift in nadat de minister had aangegeven dat de aanvraag in behandeling was en dat er op korte termijn een beslissing zou volgen. De eiser verzocht de rechtbank om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar de minister weigerde dit, stellende dat er nog geen besluit op de aanvraag was genomen en dat er dus geen sprake was van tegemoetkoming aan het beroep van de eiser.
De rechtbank oordeelde dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter een bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeerde echter dat de minister niet tegemoet was gekomen aan het beroep, aangezien er nog geen besluit was genomen. Daarom was er geen grondslag om het verzoek tot vergoeding van proceskosten toe te wijzen, en werd het verzoek afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier N.B. Yalcinkaya, en is openbaar gemaakt op 1 mei 2025. Indien de eiser het niet eens is met deze uitspraak, kan hij binnen zes weken een verzetschrift indienen bij de rechtbank.