In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1985, heeft op 16 oktober 2023 een opvolgende aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 29 november 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 24 februari 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde zich afmelden, terwijl de minister vertegenwoordigd is door zijn gemachtigde.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk bedreigd wordt door de broers van het minderjarige meisje dat hij heeft verkracht. De minister acht de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig, vooral omdat hij geen namen kan noemen van de broers, ondanks dat zij in dezelfde buurt wonen. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de vrees voor vervolging niet kan leiden tot de verlening van een verblijfsvergunning asiel, aangezien verkrachting een commuun delict is en niet onder de gronden van het Vluchtelingenverdrag valt.
De rechtbank wijst erop dat de eiser geen nieuwe feiten heeft aangedragen die zijn vrees voor vervolging onderbouwen. De minister heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft en de eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.