ECLI:NL:RBDHA:2025:8130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/09/681240 / JE RK 25-378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de zorg en ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 april 2025 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen hebben nauwelijks contact met hun vader, die lijdt aan dementie, en de kinderrechter heeft ernstige zorgen over hun ontwikkeling. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat er onvoldoende vertrouwen is dat de moeder de benodigde hulpverlening voor de kinderen zal faciliteren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder zich onvoldoende heeft ingezet voor de doelen van de ondertoezichtstelling en dat de hulpverlening voor de kinderen niet op gang komt. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 29 oktober 2025, met de nadruk op het belang van contact tussen de kinderen en hun vader. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de situatie van de vader urgent is, gezien zijn progressieve ziektebeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/681240 / JE RK 25-378
Datum uitspraak: 28 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. El Aqde te Amsterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening over het verzoek gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 oktober 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 29 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het afgelopen half jaar heeft de moeder zich onvoldoende ingezet voor de doelen van de ondertoezichtstelling, waardoor de gecertificeerde instelling er geen vertrouwen in heeft dat de moeder hieraan zal gaan werken in het vrijwillig kader. De benodigde hulpverlening voor de kinderen komt niet van de grond doordat de moeder dit tegenwerkt. Het is belangrijk dat de kinderen hulpverlening ontvangen om het verleden te verwerken. Daarnaast worden door de school van [minderjarige 2] zorgen geuit over zijn gedrag. [minderjarige 2] zou leven in zijn eigen wereld, snel in paniek raken als iets fout gaat en last hebben van tics. De gecertificeerde instelling heeft de kinderen aangemeld voor [instelling 3] , maar de moeder heeft dit dossier vervolgens eigenhandig gesloten. Ook is [minderjarige 2] aangemeld bij [instelling 1] . Ondanks de verzoeken van zowel [instelling 1] als de gecertificeerde instelling, weigert de moeder de door [instelling 1] verzochte informatie te verstrekken. Het is onduidelijk of dit komt door onwil of onmacht. Wel wordt er gezien dat de moeder de hulpverlening van [instelling 2] accepteert en hier baat bij heeft. De communicatie tussen de moeder en de gecertificeerde instelling verloopt hierdoor ook gemakkelijker. Naast de zorgen over het niet op gang komen van de hulpverlening voor de kinderen, heeft de gecertificeerde instelling zorgen over het contact tussen de kinderen en de vader, die aan dementie lijdt en op een woongroep in [plaats] verblijft. De gecertificeerde instelling vindt het zorgelijk dat er nog altijd geen sprake is van structureel contact. In augustus 2024 is de jeugdbeschermer met de kinderen naar de vader toegereden. Dit bezoekmoment verliep positief en de vader en de kinderen gaven aan de wens te hebben om elkaar vaker te zien. De gecertificeerde instelling heeft daarna een omgangsregeling vastgesteld van één dag in de maand. Dit is echter niet van de grond gekomen omdat de moeder aangeeft te weinig financiële middelen te hebben om dit te bewerkstelligen en zij geen oppas heeft voor haar jongste zoon. De moeder heeft voorgesteld om de omgangsmomenten online te laten plaatsvinden. Online contact is echter niet mogelijk vanwege de dementie van de vader. Op dit moment is de dementie van de vader nog in een stadium dat hij de kinderen herkent. Het is belangrijk dat de kinderen tijd met de vader kunnen doorbrengen en een band met hem kunnen opbouwen.
3.3.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling nog het volgende naar voren gebracht. Bij [instelling 1] heeft inmiddels een intakegesprek plaatsgevonden voor [minderjarige 2] . De moeder was positief aanwezig bij dat gesprek. Binnenkort gaat [instelling 1] [minderjarige 2] op school observeren. Hierna zal worden bekeken wat nodig is voor [minderjarige 2] . [instelling 2] heeft een tweede hulpverlener ingeschakeld voor de moeder. Deze hulpverlener zal ook de samenwerking aangaan met de gecertificeerde instelling. Voor [minderjarige 1] is er nog geen hulpverlening opgestart. Op school gaat het goed met hem. Met [minderjarige 1] zal worden besproken of hij open staat voor hulpverlening. Wat het contact met de vader betreft; de gecertificeerde instelling is aan het zoeken naar een andere bron van financiering voor de reis naar en van [woonplaats 2] en met de moeder zal indringend worden gesproken over de noodzaak van contact tussen de vader en de kinderen.

4.Het standpunt

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder is van mening dat er geen reden is voor verlenging van de ondertoezichtstelling en het verzoek daarom moet worden afgewezen. Ter zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat het goed gaat met de kinderen. De spraakontwikkeling van [minderjarige 2] is verbeterd en de kinderen doen het goed op school. Ook geeft ze aan dat ze een prettige samenwerking heeft met de school en open staat voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Zo heeft de moeder hulpverlening vanuit [instelling 2] . De moeder merkt daarnaast op dat er geen plan van aanpak is gemaakt door de gecertificeerde instelling voor de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Er is sinds het bezoekmoment van augustus 2024 ook geen omgangsmoment meer geweest. De moeder stelt dat de gecertificeerde instelling zich hiervoor (méér) had kunnen inzetten. De moeder staat niet afwijzend tegenover de omgangsmomenten, maar ervaart praktische problemen in de uitvoering daarvan. De gecertificeerde instelling heeft een omgangsregeling vastgesteld die voor haar onuitvoerbaar is. De moeder is van mening dat de gecertificeerde instelling hier rekening mee dient te houden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is nog altijd sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen hebben al geruime tijd nauwelijks tot geen contact met de vader. Tijdens het meest recente omgangsmoment in augustus 2024 is door zowel de vader als de kinderen aangegeven dat zij graag zien dat er frequent en structureel (fysieke) omgangsmomenten gaan plaatsvinden. Door de gecertificeerde instelling is geprobeerd om dit te mogelijk te maken, onder meer door de financiering van de reis naar [plaats] te faciliteren. Het is echter tot op heden nog niet gelukt om dit rond te krijgen. De komende periode zal de gecertificeerde instelling nader onderzoeken op welke manier de omgangsmomenten kunnen plaatsvinden. De kinderrechter benadrukt met klem dat de tijd, wat dit betreft, dringt, gelet op het progressieve ziektebeeld van de vader. Op dit moment is de dementie nog niet dermate ernstig dat de vader de kinderen niet meer herkent. Het is voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen van groot belang dat zij een band met de vader kunnen opbouwen. De komende periode dient dan ook daadwerkelijk benut te worden om dit te bewerkstelligen. De kinderrechter heeft er onvoldoende vertrouwen in dat omgang tot stand kan komen in een vrijwillig kader, nu de moeder al eens heeft aangegeven dat de kinderen geen contact meer willen met hun vader, terwijl de kinderen de gecertificeerde instelling anders hebben laten weten. Naast de zorgen omtrent de ontbrekende omgang met de vader, zijn er zorgen over de persoonlijke ontwikkeling van de kinderen. [minderjarige 2] raakt snel in paniek en de school ziet signalen van autisme. Bij [minderjarige 1] wordt geen zorgelijk gedrag gezien, maar gelet op hetgeen hij heeft meegemaakt, is het noodzakelijk dat onderzocht wordt of er hulpverlening moet worden ingezet. De benodigde hulpverlening is tot op heden onvoldoende van de grond gekomen doordat de moeder het afgelopen half jaar het dossier van de kinderen bij [instelling 3] op eigen initiatief heeft gesloten en andere vormen van hulpverlening heeft afgehouden door geen informatie te verstrekken. Ondanks dat de moeder zich de laatste weken meewerkend heeft opgesteld, bijvoorbeeld door het intakegesprek bij [instelling 1] voor [minderjarige 2] aan te gaan, is de kinderrechter er op dit moment ook, wat de hulpverlening betreft, nog onvoldoende van overtuigd dat dit kan worden overgedragen naar het vrijwillig kader.
5.3.
Aangezien de kinderrechter op relatief korte termijn wil vernemen hoe het gaat met het contact tussen de vader en de kinderen, de hulpverlening voor [minderjarige 2] en de (eventuele) inzet van hulpverlening voor [minderjarige 1] , ziet zij aanleiding om het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling toe te wijzen voor een periode van zes maanden. [1] Het verzoek zal voor het overige worden aangehouden.
5.4.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk
twee wekenvoor de nog nader te bepalen zittingsdatum aan de rechtbank en de belanghebbenden een schriftelijke update te sturen met daarin het verloop van de ondertoezichtstelling.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 29 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting van mr. J.E. Bierling, gelegen
vóór 29 oktober 2025;
6.4.
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- de vader;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voor een kindgesprek;
6.5.
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee wekenvoorafgaand aan voornoemde zitting een
schriftelijke updatezoals hierboven genoemd aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2025 door mr. J.E. Bierling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 9 mei 2025.
Voor zover er in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.