ECLI:NL:RBDHA:2025:8149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/09/650300 / FA RK 23-4847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, voorlopige hoofdverblijfplaats en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, gehuwd in 2012 te Portugal. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de kinderen van partijen. De ouders hebben gezamenlijk gezag over vijf minderjarige kinderen, die momenteel bij de vrouw verblijven. De rechtbank heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie en de hygiëne in de thuissituatie van de vrouw, evenals over de negatieve uitlatingen van de man naar de kinderen toe. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden. De rechtbank heeft een voorlopige hoofdverblijfplaats vastgesteld bij de vrouw, maar ook een voorlopige zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om het huurrecht van de echtelijke woning aan te houden, evenals de verzoeken tot vaststelling van de definitieve hoofdverblijfplaats en zorgregeling, tot 15 oktober 2025. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 258,- per kind per maand, met ingang van de datum van de beschikking. De afwikkeling van de huwelijksgemeenschap en de VOF van partijen is eveneens aanhouden voor verdere beoordeling. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de aanhoudingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4847 (echtscheiding), FA RK 24-5550 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/650300 (echtscheiding), C/09/670432 (verdeling)
Datum beschikking: 10 maart 2025
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikkingop het op 30 juni 2023 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Groen te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Devkinandan te Zoetermeer.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het F9-formulier van de vrouw van 9 december 2023;
- het aanvullend verzoek van de man, ingekomen op 12 februari 2024;
- het verweer op aanvullend verzoek, tevens aanvullend verzoek van de vrouw van
11 maart 2024;
- het verweer op aanvullende verzoeken van de man van 9 mei 2024;
- het F9-formulier van 19 juli 2024 van de vrouw, met bijlagen;
- de brief van de man van 5 september 2024, met bijlagen;
- de brief van de man van 9 januari 2025;
- de F9-formulieren van de vrouw van 20 januari 2025, met bijlagen;
- het F9-formulier van de vrouw van 24 januari 2025, met bijlagen;
- de F9-formulieren van de vrouw van 27 januari 2025, met bijlagen;
- de F9-formulieren van de vrouw van 28 januari 2025, met bijlagen;
- het F9-formulier van de man van 28 januari 2025, met bijlagen.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 29 januari 2025 heeft een gecombineerde zitting plaatsgevonden van zowel onderhavig verzoek als het verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen, geregistreerd onder kenmerk C/09/678292 / FA RK 25-137. Op laatstgenoemd verzoek zal in een aparte beschikking worden beslist.
Op de zitting zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] namens Jeugdbescherming west Haaglanden (de gecertificeerde
instelling);
- [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2012 te [plaats 1] , Portugal.
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
­ [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ;
­ [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ;
­ [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] ;
­ [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats] ;
­ [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats] ;
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
- Deze rechtbank heeft op 5 december 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende:
­ toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te [plaats 2] aan de vrouw;
­ toevertrouwing van de kinderen aan de vrouw;
­ vaststelling van een voorlopige zorgregeling, waarbij het ene weekend [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de man zijn en het andere weekend [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] bij de man zijn en waarbij het weekend op vrijdag tussen 20.00/20.30 uur begint en doorloopt tot zondag 15.00 uur en waarbij het [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vrijstaat om – indien zij dat wensen – thuis bij de vrouw te overnachten.
- Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 14 november 2024 zijn de
kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden van 14 november 2024 tot 14 november 2025.
- Partijen zijn gehuwd in wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
Verzoek en verweer
Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man;
  • vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de kinderen
een zorgregeling met de vrouw hebben onder regie van de gecertificeerde instelling en deze wordt opgebouwd afhankelijk van de woonsituatie van de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man, waarbij:
­ ten aanzien van de inboedel te bepalen dat aan de man worden toegedeeld de door hem genoemde inboedelgoederen en waarbij de vrouw de overige inboedelgoederen behoudt, zonder nadere verrekening;
­ ten aanzien van de huwelijkse schulden te bepalen dat beide partijen hiervoor draagplichtig zijn, waaronder ook de schulden in de VOF van partijen, en te bepalen dat de man een regresrecht heeft op de vrouw van de reeds door hem voldane schulden, wanneer hij meer dan de helft hiervan heeft voldaan;
­ partijen daarna niets meer van elkaar te vorderen hebben;
- toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte hoofdverblijfplaats, zorgregeling, verdeling en toedeling van het huurrecht, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw, na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij:
­
primair: de kinderen elk weekend bij de vader verblijven;
­
subsidiair:
- weekend 1: de kinderen bij de vader verblijven;
- weekend 2: [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] bij de vader verblijven;
- weekend 3: de kinderen bij de vader verblijven;
- weekend 4: [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] bij de vader verblijven;
waarbij het weekend start op vrijdag uit school (of vrijdag vanaf 08.00
uur) tot maandag naar school;
- vaststelling van de verdeling van de vakanties bij helfte en een verdeling van de
feestdagen, waarbij de kinderen in 2024:
­ gedurende Suikerfeest bij de vader zijn;
­ op eerste kerstdag bij de moeder zijn en op tweede kerstdag bij de vader zijn, waarbij het jaar erna omgekeerd is;
­ met Pasen bij de moeder zijn;
­ met Pinksteren bij de vader zijn;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 258,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 25 september 2023, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 636,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw, waarbij:
­ de inboedel, alsmede de Macbook en de vier Ipads worden toebedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening;
­ de auto’s met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] aan de vrouw worden toebedeeld, zonder nadere verrekening;
­ de scooter wordt toebedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening;
­ het verpande goud wordt toebedeeld aan de vrouw;
­ de verdeling van de VOF wordt aangehouden;
­ de schulden van partijen bij DUO en de zorgverzekering bij helfte worden verdeeld;
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning te [plaats 2] ;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer tegen de verzochte zorgregeling, verdeling van de vakanties en feestdagen, kinderalimentatie, verdeling en toedeling van het huurrecht, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
I.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van partijen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in Nederland was, is de Nederlandse rechter bevoegd om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot echtscheiding.
Ontvankelijkheid (huwelijksakte)
Op grond artikel 815 lid 5, aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het procesreglement moet bij een verzoekschrift tot echtscheiding een origineel afschrift van de huwelijksakte worden overgelegd. Ingeval het gaat om een huwelijksakte in een vreemde taal, moet deze zijn voorzien van een beëdigde vertaling De man heeft dit nagelaten. Door hem is enkel een foto van een Portugese huwelijksakte overgelegd, zonder vertaling.
De man heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat hij geen origineel afschrift kan verkrijgen, tenzij hij naar Portugal reist. Hoewel door hem is toegezegd na de zitting navraag te zullen doen bij het Portugees consulaat naar het verkrijgen van een origineel afschrift van de huwelijksakte, heeft de rechtbank nadien niets ontvangen. De rechtbank zal daarom – in dit geval bij wijze van uitzondering – genoegen nemen met de door hem overgelegde foto van de originele huwelijksakte op grond van artikel 815 lid 6 Rv.
Ontvankelijkheid (ouderschapsplan)
Op grond van artikel 815 tweede lid Rv moet een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldoende aannemelijk geworden dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 tweede lid Rv. De rechtbank zal daarom partijen over en weer ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De kinderen
Stand van zaken
De rechtbank ziet aanleiding om allereerst enige aandacht te besteden aan de ontwikkelingen met betrekking tot de kinderen na de beschikking tot voorlopige voorzieningen van 5 december 2023. In de tussengelegen periode zijn de zorgen over de kinderen en hun thuissituatie toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat zij bij beschikking van deze rechtbank van 14 november 2024 onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling. Kort samengevat zijn de zorgen over de kinderen gelegen in het volgende. In de thuissituatie bij de vrouw bestaan zorgen over de basale zorg voor de kinderen en de hygiëne van de opvoedomgeving. De vrouw is gediagnosticeerd met complexe PTSS, waardoor zij snel overvraagd wordt en soms onvoldoende (emotioneel) beschikbaar is voor de kinderen. Aan de zijde van de man bestaan ernstige zorgen over de negatieve uitlatingen die hij naar de kinderen doet over de vrouw. De kinderen worden door de man actief betrokken in de strijd tussen de ouders. Ook zij laten zich hierdoor negatief uit jegens hun moeder en haar gezag wordt ondermijnd. Dit wordt versterkt door de moeizame communicatie en strijd tussen de ouders. Ten aanzien van [minderjarige 3] geldt nog in het bijzonder dat zijn schoolverzuim bijzonder hoog is, dat er zorgen bestaan over zijn gedrag en dat hij daarnaast ook met medische klachten kampt.
Vanaf november 2024 is door de jeugdbeschermer – die eerder ook al in een preventief kader betrokken was – het traject ‘voorkoming uithuisplaatsing’ (VUHP) ingezet bij de vrouw. Hoewel hierin de eerste stappen waren gezet, is het traject vlak voor de zitting stopgezet, omdat de man weigerde mee te werken. Op de zitting is besproken dat het doel is om VUHP opnieuw op te starten, zodat zicht kan worden verkregen op de opvoedsituaties bij zowel de vrouw als de man. Van daaruit kan verder worden bekeken wat er nodig is voor zowel de kinderen als de ouders. Daarnaast is de jeugdbeschermer, in afwijking van de bij voorlopige voorzieningen vastgestelde zorgregeling, met de ouders overeengekomen dat de jongste drie kinderen ( [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] ) vanaf de kerstvakantie bij de man verblijven. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven overdag ook deels bij de man, maar slapen bij de vrouw thuis vanwege ruimtegebrek in de studio van de man.
De rechtbank dient in het licht van het voorgaande te beslissen over de aan de rechtbank voorliggende verzoeken over de kinderen.
Hoofdverblijfplaats
Zowel de man als de vrouw hebben verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem of haar te bepalen. De man heeft hiertoe gesteld dat hij het beste in staat is om aan de kinderen de benodigde verzorging en opvoeding te bieden. Hij is ook in staat om ervoor te zorgen dat de kinderen (op tijd) naar school gaan. De toevertrouwing van de kinderen aan de vrouw is in het afgelopen jaar – ondanks de inzet van hulpverlening – niet positief verlopen, zodat het in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijfplaats bij de man vast te stellen, aldus de man. Zoals in het navolgende nader wordt besproken, verzoekt hij daarbij ook het huurrecht van de echtelijke woning, zodat hij hier met alle kinderen kan verblijven.
De vrouw kan zich hiermee niet verenigen. Naar haar mening zal het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader de problematiek enkel verergeren, omdat de kinderen dan nog meer worden belast met de negatieve uitingen van de man over haar. De vrouw vreest dat het contact tussen haar en de kinderen dan volledig zal worden verbroken. Daarnaast was het gedurende het huwelijk de vrouw die het overgrote deel van de zorg voor de kinderen droeg, zodat dit nu – met het oog op stabiliteit – moet voortduren.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals in het voorgaande al is beschreven, is de situatie van partijen en die van de kinderen op dit moment volop in ontwikkeling. Het is op dit moment onduidelijk hoe de opvoedsituatie en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de toekomst vormgegeven moet worden en wat het belang van de kinderen daarbij vergt. De jeugdbeschermer is nog maar sinds kort betrokken en het traject VUHP zal naar verwachting opnieuw worden opgestart, zodat zicht kan worden verkregen op zowel de opvoedsituatie bij de moeder als bij de vader. Indien nodig moet daarbij aanvullende hulpverlening worden ingezet. De rechtbank zal daarom nu geen definitieve beslissing nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Daarnaast moet naar oordeel van de rechtbank voorkomen worden dat de kinderen in afwachting van het verloop van de hulpverlening worden geconfronteerd met ingrijpende wijzigingen, die wellicht later weer worden teruggedraaid. Dat leidt ertoe dat de rechtbank de voorlopige hoofdverblijfplaats van de kinderen zal vaststellen bij de vrouw, zoals nu ook al in het kader van de toevertrouwing van de kinderen aan de vrouw het geval is. Overigens kan de vrouw op deze wijze ook aanspraak kan maken op de kinderbijslag en aanvullende toeslagen voor de kinderen, waarmee de man op de zitting heeft ingestemd.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Beide partijen hebben eveneens een verzoek gedaan tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen. Evenals ten aanzien van het hoofdverblijf geldt ook hierbij echter dat de inhoud en vorm van de definitieve zorgregeling in sterke mate afhankelijk is van hoe de hulpverlening zal verlopen. De rechtbank zal daarom ook ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een voorlopige beslissing nemen. Op de zitting is besproken dat de jeugdbeschermer in beginsel de regie zal hebben over de zorgregeling. Om aan partijen en de jeugdbeschermer duidelijkheid te geven, zal de rechtbank wel een voorlopige regeling vaststellen. Hoewel deze voorlopige zorgregeling het uitgangspunt is, benadrukt de rechtbank dat de jeugdbeschermer de vrijheid heeft om hierin – in overleg met de ouders – aanpassingen te doen wanneer het belang van de kinderen dit vergt.
De rechtbank is zich ervan bewust dat de kinderen uit een gezin in beginsel zoveel als mogelijk bij elkaar dienen te blijven. De rechtbank ziet in deze situatie echter een uitzonderingsgeval, waarin moet worden afgeweken van dit uitgangspunt, gelet op de problematiek binnen het gezin. Daarnaast is het ook door de huisvesting van de man niet mogelijk om alle kinderen tegelijkertijd bij hem te laten verblijven.
De rechtbank komt daarom tot de volgende, voorlopige zorgregeling.
Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling vaststellen die gelijk is aan de zorgregeling die is vastgesteld in de voorlopige voorzieningen-procedure. Dat betekent dat zij om de week een weekend bij de man verblijven en daarnaast naar eigen inzicht. Zij overnachten daarbij niet bij hun vader als zij dat niet willen. In afwijking van de voorlopige voorzieningen geldt daarbij dat het weekend loopt van vrijdag 15.00 uur (uit school) tot zondag 15.00 uur, zoals partijen zijn overeengekomen.
Ten aanzien van [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling vaststellen, waarbij zij het ene weekend bij de man zijn en het andere weekend bij de vrouw. Doordeweeks verblijven [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] steeds van maandag tot en met woensdag bij de vrouw en op donderdag en vrijdag altijd bij de man. Op deze wijze wordt de vrouw gedeeltelijk ontlast, dragen beide ouders een relevant deel van de zorg voor de kinderen en krijgt de man de mogelijkheid om ook doordeweeks de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de kinderen te dragen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de man in de afgelopen periode goed in staat is gebleken om [minderjarige 3] te motiveren om naar school te gaan.
De rechtbank benadrukt hierbij dat partijen zich hierbij dienen te focussen op hun eigen aandeel in de zorg voor de kinderen in hun eigen thuissituatie. Het maken van filmpjes en foto’s bij de andere ouder, de kinderen vragen dit te doen of het bekritiseren van de andere ouder in bijzijn van de kinderen moet per direct stoppen. De jeugdbeschermer (en VUHP) zijn betrokken om de situatie te monitoren en daar zo nodig stappen in te zetten.
Aanhouding verzoeken
In afwachting van het verloop van de hulpverlening zal de rechtbank de beslissingen over de definitieve hoofdverblijfplaats en definitieve zorgregeling aanhouden voor de duur van zeven maanden (tot 15 oktober 2025), zodat tegen die tijd mogelijk een gecombineerde mondelinge behandeling kan plaatsvinden met een eventueel verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Verdeling van de vakanties en feestdagen
Partijen zijn erin geslaagd om overeenstemming te bereiken over de verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte. Elke vakantie vangt aan op vrijdag om 15.00 uur (na schooltijd) en eindigt op vrijdag om 15.00 uur. In schoolvakanties die één week duren wordt steeds halverwege gewisseld. De wissel vindt plaats op woensdag om 12.00 uur. Bij schoolvakanties die langer dan één week duren, wordt eveneens halverwege gewisseld. De wissel vindt dan plaats op vrijdag om 15.00 uur.
Voor wat betreft de feestdagen zijn partijen overeengekomen dat de kinderen gedurende het Suikerfeest en Pinksteren steeds bij de vader zullen zijn en tijdens Pasen bij de moeder. Tijdens Hemelvaart loopt de reguliere zorgregeling door. Met Kerst verblijven de kinderen één kerstdag bij de man en één kerstdag bij de vrouw, waarbij de wissel plaatsvindt om 10.00 uur in de ochtend en waarbij eerste en tweede kerstdag jaarlijks worden gewisseld. Tijdens oud en nieuw loopt de reguliere verdeling van de vakanties door.
Tussen de ouder is in geschil hoe de zorg op studiedagen wordt verdeeld. De rechtbank beslist dat de reguliere zorgregeling op deze dagen doorloopt, omdat dit de ouders en de kinderen de meeste rust biedt.
Huurrecht
Beide partijen hebben verzocht om het huurrecht van de woning. De vrouw verblijft op dit moment in de woning; de man woont in een studio. Op de zitting is besproken dat de man tot en met december 2024 de huurlasten voor de echtelijke woning heeft voldaan. Naar zijn zeggen zijn de dubbele woonlasten voor hem echter niet langer haalbaar. De vrouw heeft op de zitting toegezegd dat zij met ingang van [geboortedatum 3] 2025 de huurlasten voor de echtelijke woning voor haar eigen rekening zal nemen en dat zij hiertoe financieel in staat is.
De rechtbank zal de beslissing over de vraag aan wie het huurrecht moet worden toegedeeld, aanhouden, zodat hierop op een later moment zal worden beslist. Daartoe overweegt zij als volgt. Zoals in het voorgaande al uitgebreid aan de orde is geweest, is de situatie van partijen verre van uitgekristalliseerd. Partijen hebben samen vijf kinderen. Dat leidt ertoe dat het – gelet op de huidige woningmarkt – bijzonder moeilijk is om passende woonruimte te vinden. De toewijzing van het huurrecht van de woning hangt daarom nauw samen met de vraag bij wie de kinderen het hoofdverblijf krijgen en/of bij wie zij het merendeel van de tijd zullen verblijven. Nu dit nog onduidelijk is, zal de rechtbank het huurrecht nog niet aan één van partijen toewijzen.
De aanhouding van het verzoek inzake het huurrecht leidt ertoe dat de beslissing in de voorlopige voorzieningen ten aanzien van het voorlopig gebruik van de woning voortduurt, totdat de beslissing over het huurrecht in de bodemzaak onherroepelijk is geworden, zo volgt uit artikel 826 lid 1 sub a Rv. Zoals volgt uit de beschikking van 10 maart 2025 in zaaknummer C/09/678292 / FA RK 25-137 ten aanzien van het verzoek van de man tot wijziging van de voorlopige voorzieningen, is het verzoek van de man om het uitsluitend gebruik van de woning afgewezen. Dat leidt ertoe dat de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning behoudt tot het hiervoor genoemde moment. Het verzoek ten aanzien van het huurrecht zal – evenals de hoofdverblijfplaats en zorgregeling – worden aangehouden voor de duur van zeven maanden, zodat hierover tegelijkertijd een beslissing kan worden genomen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van de beschikking, omdat de man in de afgelopen periode aan zijn onderhoudsplicht heeft voldaan op basis van de beschikking in voorlopige voorzieningen.
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen € 379,- per kind per maand bedraagt in 2023. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van de kinderen dan € 429,- per kind per maand, in totaal aldus € 2.145,- per maand.
Draagkracht vrouw
De draagkracht van de vrouw is tussen partijen in geschil. Vaststaat dat de vrouw een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, maar de man heeft gesteld dat de vrouw daarnaast aanvullende inkomsten heeft uit online werkzaamheden. De vrouw heeft dit betwist. Hoewel de man in dit kader op de zitting een bewijsaanbod heeft gedaan, zal de rechtbank dit aanbod passeren, omdat zelfs ingeval hieruit volgt dat de vrouw aanvullende inkomsten heeft, daaruit niet valt af te leiden, hoeveel deze inkomsten precies bedragen. Daar komt bij dat eventuele extra inkomsten op de bijstandsuitkering in mindering worden gebracht, zodat haar inkomen niet stijgt. De rechtbank zal daarom voor de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van haar bijstandsuitkering. Nu het voorlopig hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw is bepaald, zal de rechtbank conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport alimentatienormen geen draagkracht aannemen aan de zijde van de vrouw.
Draagkracht man
Voor de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van de gemiddelde winst uit onderneming. Gebleken is dat de man tot aan het moment van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding werkte in de VOF van partijen, ‘ [bedrijfsnaam 1] ’. De man heeft op de zitting desgevraagd aangegeven dat hij daarna de werkzaamheden heeft overgeheveld naar een nieuwe onderneming, ‘ [bedrijfsnaam 2] ’. Hij heeft hierbij de bestaande klanten en werknemers meegenomen naar zijn nieuwe onderneming. De rechtbank acht het daarom redelijk om voor de berekening van de draagkracht van de man ook de resultaten uit [bedrijfsnaam 1] mee te nemen; het betreffen immers aansluitend op elkaar behaalde resultaten voor feitelijk dezelfde werkzaamheden.
Uit de overgelegde stukken volgt dat uit onderneming ‘ [bedrijfsnaam 1] ’ over de jaren 2021 tot en met 2023 de volgende winsten zijn behaald:
2021: € 69.342,-
2022: € 127.607,-
2023: € 71.460,- (tot 30 juni 2023).
De over 2023 in ‘ [bedrijfsnaam 1] ’ behaalde winst ziet op de periode tot 30 juni 2023, omdat de werkzaamheden daarna door de man zijn voortgezet in de onderneming ‘ [bedrijfsnaam 2] ’. De rechtbank beschikt niet over cijfers over de 2e helft van 2023 en 2024 uit de onderneming ‘ [bedrijfsnaam 2] ’, anders dan een verklaring van de boekhouder van de man dat het gemiddelde bruto-inkomen van de man in de tweede helft van 2024 € 5.795,- bedroeg. De vrouw heeft de juistheid hiervan echter gemotiveerd betwist. Nu voor de rechtbank niet is vast te stellen waarop de schatting van de boekhouder is gebaseerd, zal zij wat de jaren 2023 en 2024 betreft uitgaan van het gemiddelde over 2021 en 2022 ofwel € 98.475,- per jaar, waarmee het gemiddelde over de jaren 2021 tot en met 2024 uitkomt op € 98.475,- per jaar. Laatstgenoemd bedrag zal de rechtbank als uitgangspunt nemen, nu gelet op het voorgaande, aannemelijk is dat de man deze winst uit onderneming ook in ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ kan genereren. De stelling van de man dat een belangrijke opdrachtgever is weggevallen heeft hij niet onderbouwd. De rechtbank ziet echter evenmin aanleiding om, zoals door de vrouw gesteld, van een hogere winst uit onderneming uit te gaan, nu ook dit onvoldoende uit de overgelegde stukken volgt.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2025 op € 5.191,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Tussen partijen is voorts in geschil of rekening moet worden gehouden met schulden aan de zijde van de man. Op de zitting heeft de man daarbij aangegeven dat in het kader van alimentatie enkel rekening moet worden gehouden met de schulden, die ook bij de voorlopige voorzieningen zijn meegenomen. De overige schulden zijn bedrijfsschulden die in het kader van de afwikkeling van de VOF beoordeeld moeten worden. Wat resteert zijn dan een TOZO-schuld en een schuld bij de Belastingdienst. Gebleken is echter dat de schuld bij de belastingdienst op 30 oktober 2024 volledig afgelost diende te zijn en per die datum ook afgelost had kunnen zijn als de man de met de Belastingdienst getroffen betalingsregeling nagekomen zou zijn. De man heeft weliswaar gesteld dat dit feitelijk niet het geval is, maar hij heeft nagelaten dit te onderbouwen. Daar komt bij dat bij de berekening van de voorlopige bijdrage aan kinderalimentatie wel rekening is gehouden met de maandelijkse aflossing op deze schuld, zodat de man de financiële ruimte had om aan deze betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met een eventueel nog openstaande belastingschuld. Ten aanzien van de TOZO-schuld heeft de man evenmin aangetoond of deze schuld nog bestaat en zo ja, welk bedrag de man hierop aflost. De rechtbank zal daarom ook deze schuld buiten beschouwing laten.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310,-] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [5.191 – (1.557 + 1.310)] = € 1.627,- per maand.
Gezamenlijke draagkracht
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 1.627,- per maand (€ 0 + € 1.627). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van in totaal € 2.145,- per maand te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 518,- per maand.
Zorgkorting
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Omdat de man volgens de voorlopige zorgregeling gemiddeld een dag per week de zorg heeft voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , zal voor hen een zorgkorting in rekening worden gebracht van 15%. Voor [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] geldt een percentage van 35, omdat de man gemiddeld drie dagen per week de zorg voor hen heeft. De zorgkorting bedraagt dan voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] € 64,- per kind per maand (15% van € 429,-) en voor [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] € 150,- per kind per maand (35% van € 429,-). De totale zorgkorting voor de man bedraagt dan in beginsel € 578,- per maand.
Omdat sprake is van een tekort van € 518,- per maand, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. De helft van het tekort (€ 259,-) komt in mindering op de zorgkorting van de man. Dit betekent dat hij nog recht heeft op een zorgkorting van € 319,-per maand (€ 578 -/- € 259).
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt dan € 1.308,- per maand (€ 1.627 -/- € 319,-). De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot het door haar verzochte bedrag van € 258,- per kind per maand toewijzen en voor het overige afwijzen.
Partneralimentatie
Door de vrouw is voorts verzocht om een bijdrage aan partneralimentatie. Echter, omdat partijen al onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de behoefte van hun kinderen te voorzien, zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie wegens gebrek aan draagkracht afwijzen.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek ten aanzien van de huwelijksgoederengemeenschap.
De rechtbank gaat bij het toepasselijk recht uit van het volgende. Omdat het huwelijk is gesloten na 1 januari 1992 is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (hierna: het Verdrag) van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Dit betekent dat de vraag naar het toepasselijke recht moet worden beantwoord op basis van de objectieve verwijzingsregel van artikel 4 van het Verdrag. Op grond van dit artikel wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welk grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na huwelijk vestigen. Dit was in Nederland, zodat het Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Algehele gemeenschap van goederen
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW – zoals deze artikelen golden tot 1 januari 2018 – moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestond. Het uitgangspunt is dan dat de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap (op grond van artikel 1:100 BW (zoals dat gold tot 1 januari 2018)) bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 30 juni 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
de inboedel;
een auto: een Honda Civic Coupe met kenteken [kenteken 1] ;
een scooter;
gouden sieraden;
schulden;
de VOF ‘ [bedrijfsnaam 1] ’.
Ad a)Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel. Zij zijn overeengekomen dat de Ipads eigendom zijn van de kinderen en dus buiten de gemeenschap van goederen vallen. De Macbook is onderdeel van de VOF, zodat ook deze in dit kader niet verdeeld hoeft te worden. Voor het overige zijn partijen overeengekomen dat de inboedel van de echtelijke woning zal worden toebedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening.
Ad b) en c)Partijen zijn er ook in geslaagd om overeenstemming te bereiken over de verdeling van de auto en de scooter. De Honda zal worden toebedeeld aan de man, de scooter aan de vrouw, een en ander zonder nadere verrekening. De overige auto’s (zoals de auto met kenteken [kenteken 2] , waarover de vrouw een verzoek heeft gedaan) staan op naam van de VOF, zodat deze in dit kader niet hoeven te worden verdeeld.
Ad d)Gebleken is dat het goud waarover partijen spreken deels bestaat uit gouden sieraden die de vrouw van de moeder van de man heeft gekregen bij een bezoek aan Nederland en deels uit andere gouden sieraden die de vrouw van haar eigen familie heeft gekregen. De laatstgenoemde sieraden zijn verpand door de man en de vrouw weet niet waar deze sieraden nu zijn. De man heeft aangegeven dit evenmin te weten, zodat het voor de rechtbank onduidelijk is wat er verdeeld moet worden. Het verzoek tot verdeling van het goud zal daarom voor dit deel worden afgewezen. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat wanneer deze gouden sieraden in de toekomst boven water komen, ze alsnog bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld. Daarbij wordt ook gewezen op artikel 3:194 lid 2 BW, waaruit volgt dat een deelgenoot in een gemeenschap die opzettelijk een tot de gemeenschap behorend goed verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in dat goed aan de andere deelgenoot verbeurt.
Ten aanzien van de sieraden die de vrouw van de moeder van de man heeft gekregen, geldt dat de rechtbank voorbij zal gaan aan de stelling van de vrouw dat zij deze in privé heeft verkregen of dat deze aan haar zijn verknocht, omdat de vrouw heeft nagelaten deze stellingen te onderbouwen. De rechtbank zal de gouden sieraden toedelen aan de vrouw, onder vergoeding van de helft van de waarde hiervan aan de man.
Ad e)Buiten de door de man gestelde schulden in de VOF ‘ [bedrijfsnaam 1] ’ zijn een schuld bij American Express, een studieschuld bij DUO en een schuld vanwege niet-betaalde zorgpremie naar voren gebracht als gemeenschapsschulden. Ten aanzien hiervan geldt het volgende.
Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
Voor zover de man heeft verzocht om te bepalen dat partijen beiden voor gelijke delen draagplichtig zijn en te bepalen dat de man een regresrecht heeft voor hetgeen hij meer heeft voldaan dan zijn aandeel, geldt dat de rechtbank dit verzoek zal toewijzen voor zover het ziet op de vaststelling van de onderlinge draagplicht. Een regresrecht ontstaat pas op het moment dat de man meer dan zijn aandeel heeft voldaan, zodat de rechtbank dit zal afwijzen.
Ad f)Tot slot behoort tot de huwelijksgemeenschap de VOF ‘ [bedrijfsnaam 1] ’. Partijen zijn deze man/vrouw-firma gedurende het huwelijk gestart. Zij hebben daarbij geen vennootschapsakte opgesteld. Zoals in het voorgaande ten aanzien van de alimentatie al kort aan de orde is geweest, heeft de man de activiteiten uit de onderneming voortgezet in de nieuwe onderneming ‘ [bedrijfsnaam 2] ’, gestart na de peildatum.
De vrouw heeft aangegeven dat zij [bedrijfsnaam 1] wenst over te nemen. Met het overgaan van de activiteiten in de nieuwe onderneming, heeft de man de vrouw echter alle toegang tot de bankrekeningen, e-mailaccounts, et cetera van [bedrijfsnaam 1] ontzegd. Zij heeft op dit moment daarom geen enkel inzicht in de staat van de onderneming en de waarde daarvan. Mogelijk zal de vrouw ook een vergoeding willen voor de schade die de man aan de onderneming heeft toegebracht in de afgelopen periode, onder meer door ook alle werknemers en klanten over te nemen, zonder enig overleg daarover met de vrouw. Door de vrouw is een voorzieningenprocedure gestart over de toegang tot de informatie in de onderneming, die nog steeds loopt. Zij verzoekt de rechtbank daarom de beslissing over de VOF aan te houden, in afwachting van het verdere verloop van deze procedure.
De man heeft aangegeven dat hij de VOF zo snel mogelijk wenst te ontbinden. Hoewel de vrouw meent dat de onderneming een flinke waarde vertegenwoordigt, is dit volgens de man niet het geval. Hij is juist druk bezig om allerlei schulden van de onderneming af te betalen. De vrouw weigert hieraan echter mee te werken. Ingeval de rechtbank geen aanleiding ziet om de VOF nu te verdelen, verzoekt de man het verzoek van de vrouw af te wijzen, zodat de ontbinding eventueel in een dagvaardingsprocedure kan worden behandeld.
De rechtbank constateert dat partijen van mening verschillen over de afwikkeling van de VOF, de activiteiten die daarin zijn verricht, de overheveling van de activiteiten uit de onderneming naar een nieuwe onderneming op naam van de man, de vraag of de man hierdoor eventueel schadeplichtig is jegens de vrouw en de waardering van (ieders aandeel in) de onderneming. Daarnaast hebben partijen een geschil over de toegang van de vrouw tot informatie van de VOF (onder andere e-mail- en bankaccounts), waarover een procedure aanhangig is bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank.
De rechtbank acht zich – in de rol van familierechter – in het kader van deze echtscheidingsprocedure en gelet op de verschillende geschillen over de VOF niet bevoegd om de geschillen die partijen hebben in het kader van de afwikkeling van de VOF te beslechten. Niet alleen zijn deze geschillen niet aan te merken als een nevenvoorziening bij echtscheiding als bedoeld in artikel 827 lid 1 sub f BW, maar de interne verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap staat ook los van de interne verhouding tussen de man en de vrouw als vennoten in het kader van de afwikkeling van de VOF. Het verzoek van de vrouw tot verdeling van de (activa en passiva in) de VOF zal daarom worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2012 te [plaats 1] , Portugal;
bepaalt dat de minderjarigen:
­ [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ;
­ [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ;
­ [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] ;
­ [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats] ;
­ [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats] ;
voorlopigde hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
bepaalt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
voorlopigbij de vader zijn:
- één weekend per veertien dagen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 15.00 uur,
waarbij zij niet bij de vader hoeven te overnachten, indien zij dit niet willen; en
- op het moment dat zij dit daarbuiten wensen, in overleg met beide ouders te
bepalen;
bepaalt dat [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4]
voorlopigbij de vader zijn:
  • de ene week: van donderdag na schooltijd (15.00 uur) tot en met zondag 15.00 uur;
  • de andere week: van donderdag na schooltijd (15.00 uur) tot en met vrijdag na
schooltijd (15.00 uur);
bepaalt dat de reguliere zorgregeling doorloopt op studiedagen;
bepaalt een verdeling van de vakanties en feestdagen, waarbij:
- de schoolvakanties die één week duren bij helfte worden verdeeld, waarbij de
vakantie aanvangt op vrijdag om 15.00 uur, eindigt op vrijdag om 15.00 uur en de wissel plaatsvindt op woensdag om 12.00 uur;
- de schoolvakanties die meer dan één week duren bij helfte worden verdeeld,
waarbij de vakantie aanvangt op vrijdag om 15.00 uur, eindigt op vrijdag om 15.00 uur en de wissel eveneens plaatsvindt op vrijdag om 15.00 uur;
- de kinderen gedurende Suikerfeest en Pinksteren bij de vader verblijven, gedurende
Pasen bij de moeder verblijven en tijdens Kerst één dag bij de ene ouder en één dag
bij de andere ouder verblijven, waarbij de wissel plaatsvindt om 10.00 uur;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van de [minderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] van € 258,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- aan de man wordt toegedeeld:
­ de auto van het merk Honda met kenteken [kenteken 1] , zonder nadere verrekening;
- aan de vrouw wordt toegedeeld:
­ de inboedel van de echtelijke woning, zonder nadere verrekening;
­ de scooter, zonder nadere verrekening;
­ de gouden sieraden die zijn verkregen van de moeder van de man, onder vergoeding van de helft van de waarde hiervan aan de man;
bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schulden bij American Express, de studieschuld bij DUO en de zorgverzekering voor zijn/haar rekening dient te nemen;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van de verzoeken tot
vaststelling van de hoofdverblijfplaats, vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, toedeling van het huurrecht en de proceskosten pro forma wordt aangehouden tot 15 oktober 2025, in afwachting van het verloop van de hulpverlening;
bepaalt dat partijen en de gecertificeerde instelling zich uiterlijk twee weken vóór genoemde pro forma datum uitlaten over de stand van zaken en het gewenste verdere verloop van de procedure;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 10 maart 2025