ECLI:NL:RBDHA:2025:8162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
NL25.2557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister pas na de afwijzing van het claimverzoek door Frankrijk verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had zijn asielaanvraag op 30 september 2023 ingediend, waarna de minister op 30 oktober 2023 een terugnameverzoek aan Frankrijk heeft gedaan. Dit verzoek werd door Frankrijk op 15 november 2023 afgewezen, waarna de minister verantwoordelijk werd voor de aanvraag van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijn voor de minister om te beslissen op de aanvraag pas begint te lopen na de afwijzing van het terugnameverzoek. Eiser heeft de minister op 2 januari 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling te vroeg is ingediend, omdat de beslistermijn met negen maanden is verlengd op basis van WBV 2023/3. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2557
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Is het beroep van eiser ontvankelijk?

3. De minister dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking te geven.3 Indien de minister onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt deze termijn aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.5
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Artikel 30 van de Vw.
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
4. Eiser heeft op 30 september 2023 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Naar aanleiding van de aanvraag, heeft de minister op 30 oktober 2023 aan de Franse autoriteiten verzocht om eiser om eiser terug te nemen.6 De Franse autoriteiten hebben dit verzoek geweigerd op 15 november 2023. De minister heeft de Franse autoriteiten op 21 november 2023 verzocht om een second opinion. De Franse autoriteiten hebben hier niet op gereageerd.
5. Bij uitspraak van 13 november 20187 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor behandeling van de aanvraag bij de verzoekende lidstaat rust vanaf het moment van een tijdig negatief antwoord van de aangezochte staat op het terugnameverzoek. Vanaf dat moment ging de termijn van zes maanden om op het asielverzoek te beslissen lopen. In het geval van eiser is dit op 15 november 2023.
6. Sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.8 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd. Eiser stelt zich op het standpunt dat de verlenging van de beslistermijn door de minister in strijd is met de in de Definitierichtlijn geldende termijn van zes maanden. Eiser vindt dat verweerder met WBV 2023/3 de beslistermijn niet geldig heeft verlengd. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, de minister op te dragen alsnog een besluit te nemen en hieraan een rechterlijke dwangsom te verbinden. Overigens verwijst eiser in zijn gronden naar de uitspraak9 die gaat over WBV 2022/2210, welke ziet op asielaanvragen die in 2022 zijn ingediend. De rechtbank heeft hier een betwisting van de rechtsgeldigheid van WBV2023/3 in gelezen.
7. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank verwijst voor de motivering naar haar uitspraak van deze zittingsplaats van 16 februari 202411. Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2023/3 sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De minister heeft de aanvraag van eiser op 30 september 2023 ontvangen en is per 15 november 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag. De aanvraag valt dus onder het toepassingsbereik van WBV 2023/3. Dit betekent dat de beslistermijn met negen maanden is verlengd. De minister heeft de ingebrekestelling op 2 januari 2025 ontvangen. De ingebrekestelling is aldus te vroeg ingediend. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister. Het beroep is daarom niet- ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
6 Artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening.
7 ECLI:EU:C:2018:900.
8 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
9 ECLI:NL:RVS: 2023:4125.
10 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.