ECLI:NL:RBDHA:2025:8175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
NL25.8002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag na gegrond inhoudelijk beroep

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Minister van Asiel en Migratie op zijn asielaanvraag. De rechtbank had eerder, op 20 december 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken opnieuw moest beslissen op de aanvraag van eiser. De minister heeft deze termijn echter niet nageleefd, wat heeft geleid tot het huidige beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank in de eerdere uitspraak.

De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van eiser, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken om alsnog een beslissing te nemen. De minister had verzocht om een langere termijn, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, gezien de eerdere termijnen die niet zijn nageleefd.

De rechtbank legt een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, en moet de minister het griffierecht van € 194,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 29 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8002
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 december 20241. In die uitspraak staat dat de minister binnen acht weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. De minister heeft zich hieraan niet gehouden. Eiser stelt daarom nu beroep in.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

Is het beroep van eiser ontvankelijk?

3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 20 december 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk.
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Is het beroep van eiser gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van eiser dat gericht is tegen het besluit van 12 oktober 2020. Het beroep is kennelijk gegrond.

Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?

5. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
6. In het verweerschrift van 18 april 2025 licht de minister toe dat herstel verzuim en nader onderzoek in deze zaak niet nodig zijn. De minister verzoekt de rechtbank daarom een termijn van vier weken op te leggen om een besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser.7
7. De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiser stamt uit 2020 en de minister al in vier uitspraken is opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit op de aanvraag dan wel op het bezwaar te nemen. De minister heeft deze termijnen telkens niet nageleefd. Bovendien zijn sinds het uitbrengen van het verweerschrift inmiddels al weer bijna twee weken verstreken. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank thans geen aanleiding meer om de minister een langere nadere beslistermijn te geven dan de twee weken als bedoeld in rechtsoverweging 5.

Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?

8. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.8 Zij ziet geen aanleiding om hiervan naar boven of naar beneden af te wijken, zoals door respectievelijk eiser en de minister is verzocht. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 7. genoemde termijn alsnog een beslissing op het bezwaar bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 CLI:NL:RBDHA:2023:3590.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van de verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.