In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Minister van Asiel en Migratie op zijn asielaanvraag. De rechtbank had eerder, op 20 december 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken opnieuw moest beslissen op de aanvraag van eiser. De minister heeft deze termijn echter niet nageleefd, wat heeft geleid tot het huidige beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank in de eerdere uitspraak.
De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van eiser, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken om alsnog een beslissing te nemen. De minister had verzocht om een langere termijn, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, gezien de eerdere termijnen die niet zijn nageleefd.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, en moet de minister het griffierecht van € 194,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 29 april 2025.