In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster die de Nederlandse nationaliteit wilde vaststellen. De verzoekster, geboren in Noord-Cyprus, stelde dat zij recht had op het Nederlanderschap op basis van artikel 3 lid 3 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ouders van verzoekster ten tijde van haar geboorte de hoofdverblijfplaats in Turkije hadden en dat verzoekster daardoor niet voldeed aan de voorwaarden voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grootouders van verzoekster mogelijk in Nederland woonden ten tijde van de geboorte van haar vader, maar dat dit niet voldoende was om het Nederlanderschap van verzoekster te rechtvaardigen. De IND heeft het verzoek afgewezen, en de rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en wijst het verzoek af. De proceskosten worden niet toegewezen aan de IND.