ECLI:NL:RBDHA:2025:8178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
C/09/656981 / HA RK 23-456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster, die in Turkije woont. Verzoekster stelt dat zij het Nederlanderschap ontleent aan haar moeder en grootmoeder van moederszijde, die volgens haar ten tijde van haar geboorte de Nederlandse nationaliteit hadden en in Nederland woonden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de moeder van verzoekster pas in 1995 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, drie jaar na de geboorte van verzoekster, die op 19 mei 1992 in Turkije is geboren. De grootmoeder van verzoekster heeft nooit de Nederlandse nationaliteit gehad.

De rechtbank overweegt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar moeder ten tijde van haar geboorte haar hoofdverblijfplaats in Nederland had. Volgens de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap wordt aangenomen dat iemand meer dan zes maanden buiten Nederland verblijft als hij of zij langer dan zes maanden aaneengesloten buiten Nederland is. Aangezien de moeder van verzoekster op 5 maart 1991 in Turkije is gehuwd en verzoekster in Turkije is geboren, is het aannemelijk dat de moeder op dat moment langer dan zes maanden buiten Nederland verbleef. De rechtbank concludeert dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap zoals gesteld in artikel 3 lid 3 RWN (oud).

De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster af en ziet geen aanleiding om de IND in de proceskosten te veroordelen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters zijn bijgestaan door een griffier en de uitspraak is gedaan tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 23-456
Zaaknummer: C/09/656981
Datum beschikking: 8 mei 2025

Beschikking op het op 14 november 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

verzoekster,
wonende te Turkije,
advocaat: mr. I. Özkara te Arnhem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. drs. C.J. Cappon.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 9 januari 2024 van de IND;
- de brief van 9 april 2024 van de IND;
- de brief gedateerd 2 april 2024, ontvangen op 3 juni 2024 van verzoekster;
- de brief van 17 juli 2024 van de IND.
Op 10 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: mr. M. Djamal, waarnemend voor mr. Özkara, en mr. drs. C.J. Cappon namens de IND. Verzoekster is niet op de zitting verschenen.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de IND in de proceskosten.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.

Feiten

De volgende feiten blijken uit het dossier dan wel zijn door de IND vastgesteld, zodat de rechtbank deze als vaststaand aanneemt.
  • De Turkse grootmoeder van verzoekster is op [datum 1] 1954 gehuwd.
  • Tijdens dit huwelijk werd geboren [de moeder] , op [geboortedatum 1] 1965 te [geboorteplaats] , Turkije, de moeder van verzoekster.
  • De grootmoeder van verzoekster vestigde zich op 28 juni 1973 vanuit Turkije in Nederland. Zij is overleden op 15 augustus 2023 in Turkije.
  • Op [datum 2] 1991 huwde de moeder van verzoekster in Turkije met [de vader] , de vader van verzoekster.
  • Op [geboortedatum 2] 1992 werd verzoekster geboren in Turkije als kind van twee Turkse ouders
  • De moeder van verzoekster verkreeg bij Koninklijk Besluit van 4 augustus 1995 door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit.
  • Verzoekster heeft niet gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap door haar moeder.

Beoordeling

In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster stelt die nationaliteit te ontlenen aan haar moeder en grootmoeder van moederszijde.
Verzoekster stelt dat zij als derde binnen het Koninkrijk der Nederlanden wonende generatie van rechtswege bij haar geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) (oud). Zij stelt daartoe dat haar moeder en grootmoeder (moederszijde) ten tijde van de geboorte van verzoekster de Nederlandse nationaliteit hadden en in Nederland woonden. Verzoekster stelt verder dat haar moeder nooit haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek. De IND betwist dat de moeder en oma van verzoekster, ten tijde van haar geboorte, de Nederlandse nationaliteit hadden. Verzoekster verkreeg, aldus de IND, bij haar geboorte kennelijk de Turkse nationaliteit door afstamming van twee Turkse ouders. De IND betwist ook dat de moeder van verzoekster ten tijde van de geboorte van verzoekster haar hoofdverblijf in Nederland had. Daarnaast woonde de grootmoeder van verzoekster ten tijde van de geboorte van de moeder van verzoekster in Turkije.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 3 lid 3 RWN (oud) luidde tot 1 april 2003:
“Nederlander is het kind van een ten tijde van zijn geboorte in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba wonende vader of moeder die zelf geboren is uit een in één van die landen wonende moeder.”
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat vast is komen te staan dat de moeder van verzoekster in 1995 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Dat is dus drie jaar na de geboorte van verzoekster. De grootmoeder van verzoekster heeft nooit de Nederlandse nationaliteit gehad. De stelling van verzoekster dat haar moeder en grootmoeder ten tijde van haar geboorte in 1992 de Nederlandse nationaliteit hadden, is dan ook onjuist.
Verzoekster stelt dat haar moeder ten tijde van haar geboorte haar hoofdverblijfplaats in Nederland had, maar heeft dit niet aangetoond. Volgens de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap wordt vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland in ieder geval aangenomen als een persoon meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de periode van zes maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden.
Aangezien de moeder van verzoekster op [datum 2] 1991 in Turkije is gehuwd met een in Turkije wonende man en verzoekster vervolgens is geboren op [geboortedatum 2] 1992 in Turkije, is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat de moeder van verzoekster op dat moment langer dan zes maanden buiten Nederland verbleef en feitelijk in Turkije woonde. Iedere onderbouwing van de stelling dat de moeder haar hoofdverblijf in Nederland had ten tijde van de geboorte van verzoekster ontbreekt. Zij had dus haar hoofdverblijf niet in het Koninkrijk der Nederlanden toen verzoekster werd geboren. Dat betekent dat niet is voldaan aan de in artikel 3 lid 3 RWN (oud) gestelde voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de grootmoeder van verzoekster, ten tijde van de geboorte van de moeder van verzoekster, in Turkije en dus buiten het Koninkrijk der Nederlanden woonde. Ook om die reden is niet voldaan aan de in artikel 3 lid 3 gestelde voorwaarden. Verder is niet gebleken dat verzoekster op andere wijze het Nederlanderschap heeft verkregen.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoekster en zal het verzoek daartoe afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. de Klerk, A.M.M. Vingerling en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2025.