In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster, die in Turkije woont. Verzoekster stelt dat zij het Nederlanderschap ontleent aan haar moeder en grootmoeder van moederszijde, die volgens haar ten tijde van haar geboorte de Nederlandse nationaliteit hadden en in Nederland woonden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de moeder van verzoekster pas in 1995 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, drie jaar na de geboorte van verzoekster, die op 19 mei 1992 in Turkije is geboren. De grootmoeder van verzoekster heeft nooit de Nederlandse nationaliteit gehad.
De rechtbank overweegt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar moeder ten tijde van haar geboorte haar hoofdverblijfplaats in Nederland had. Volgens de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap wordt aangenomen dat iemand meer dan zes maanden buiten Nederland verblijft als hij of zij langer dan zes maanden aaneengesloten buiten Nederland is. Aangezien de moeder van verzoekster op 5 maart 1991 in Turkije is gehuwd en verzoekster in Turkije is geboren, is het aannemelijk dat de moeder op dat moment langer dan zes maanden buiten Nederland verbleef. De rechtbank concludeert dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap zoals gesteld in artikel 3 lid 3 RWN (oud).
De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster af en ziet geen aanleiding om de IND in de proceskosten te veroordelen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters zijn bijgestaan door een griffier en de uitspraak is gedaan tijdens een openbare zitting.