ECLI:NL:RBDHA:2025:8179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
Nl25.121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een overdrachtsbesluit op grond van de Dublinverordening wegens niet tijdig indienen van een terugnameverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de overdracht van een asielzoeker aan Duitsland op basis van de Dublinverordening. De eiser, die asiel had aangevraagd in Nederland, was op 2 januari 2025 een overdrachtsbesluit uitgereikt, waarin werd bepaald dat hij op grond van de Dublinverordening aan Duitsland zou worden overgedragen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 17 april 2025 de zaak heeft behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is overgegaan van Polen naar Duitsland, maar er was onduidelijkheid over het tijdstip waarop de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek aan Duitsland was aangevangen. Eiser stelde dat de minister al op 24 augustus 2023 op de hoogte was van de verantwoordelijkheidsverandering en dat Nederland binnen twee maanden na 21 september 2024 een terugnameverzoek had moeten indienen. De minister daarentegen stelde dat de termijn pas op 12 december 2024 was aangevangen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet tijdig een terugnameverzoek had ingediend, waardoor Nederland verantwoordelijk werd voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser. De rechtbank vernietigde het overdrachtsbesluit en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.121

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Procesverloop

Op 2 januari 2025 is aan eiser een overdrachtsbesluit uitgereikt, dat ertoe strekt dat hij op grond van de Dublinverordening aan Duitsland zal worden overgedragen.
Eiser heeft tegen het overdrachtsbesluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL25.122, op 17 april 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Overzicht procedure
1. Eiser heeft zich op 5 juli 2023 gemeld bij de Nederlandse autoriteiten en asiel gevraagd. Op 24 augustus 2023 is het door Nederland verzonden terugnameverzoek door Duitsland afgewezen, omdat volgens Duitsland Polen verantwoordelijk is tot 21 september 2024. Vervolgens is op 25 augustus 2023 een terugnameverzoek verzonden aan Polen. Polen heeft het verzoek geaccepteerd onder de voorwaarde dat Nederland voor overdracht contact opneemt met Duitsland om te kijken of de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming inmiddels op Duitsland is overgegaan. Nadat de overdrachtstermijn een aantal keren is verlengd in verband met toegewezen voorlopige voorzieningen in de Dublinprocedure Polen, is op 9 december 2024 een vlucht voor eiser gepland naar Polen op 18 december 2024. Polen heeft de voorgenomen overdracht geweigerd, omdat Duitsland inmiddels verantwoordelijk zou zijn voor eiser. Op 13 december 2024 is de vlucht naar Polen geannuleerd en is er (weer) een terugnameverzoek verzonden aan Duitsland.
Duitsland heeft dit terugnameverzoek op 17 december 2024 afgewezen en na een verzoek om heroverweging (second opinion) op 2 januari 2025 is Duitsland op dezelfde dag alsnog akkoord gegaan met de overdracht van eiser. Vervolgens heeft de minister op 2 januari 2025 aan eiser een overdrachtsbesluit uitgereikt, dat ertoe strekt dat hij op grond van de Dublinverordening aan Duitsland zal worden overgedragen.
Niet in geschil
2. De rechtbank heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat niet in geschil is dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is overgegaan van Polen naar Duitsland. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de termijn voor het indienen van een verzoek tot terugname twee maanden is [1] .
In geschil
3. Het enige punt van geschil tussen partijen is wat het antwoord zou moeten zijn op de vraag wanneer de termijn voor het indienen van het terugnameverzoek aan Duitsland is aangevangen.
4. Eiser stelt dat de minister door de informatie in de afwijzing van het terugnameverzoek door Duitsland op 24 augustus 2023 op de hoogte was van het feit dat Duitsland van rechtswege de verantwoordelijke lidstaat zou worden als Nederland eiser niet voor 21 september 2024 zou overdragen aan Polen. Dat betekent dat Nederland binnen twee maanden na 21 september 2024, dus uiterlijk 21 november 2024, een terugnameverzoek aan Duitsland had moeten sturen. Dat is niet gebeurd en op grond van artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening is Nederland daardoor de verantwoordelijke lidstaat geworden.
5. De minister stelt dat de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek is aangevangen op 12 december 2024, te weten de dag van de weigering door Polen van de geplande overdracht op 18 december 2024. Het terugnameverzoek is volgens de minister daarom binnen de termijn van twee maanden verstuurd aan Duitsland.
6. De rechtbank zal hierna de vraag onder rechtsoverweging 3. beantwoorden.
6.1 Artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening luidt als volgt: “
Een verzoek tot terugname wordt zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013. Indien het verzoek tot terugname is gebaseerd op ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac-systeem, wordt het terugnameverzoek aan de aangezochte lidstaat gezonden binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, lid 2.”
6.2
In het Chain rule-arrest [2] heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

79. De overdracht van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het door een onderdaan van een derde land ingediende verzoek om internationale bescherming aan een lidstaat op grond van artikel 23 of artikel 29 van de Dublin III-verordening staat derhalve in de weg aan de uitvoering van een besluit dat inhoudt dat de betrokkene aan een andere lidstaat wordt overgedragen.
80. In een dergelijke situatie moet echter worden benadrukt dat de lidstaat waarvan het overdrachtsbesluit aldus onuitvoerbaar wordt, vrij blijft om een terugnameverzoek in te dienen bij de lidstaat waaraan die verantwoordelijkheid is overgedragen.
81. Het is juist dat artikel 23, lid 3, van de Dublin III-verordening bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming overgaat op de lidstaat waar een nieuw verzoek om internationale bescherming is ingediend wanneer deze lidstaat niet binnen de in artikel 23, lid 2, van deze verordening bedoelde termijnen een terugnameverzoek indient.
82. Een lidstaat die binnen deze termijnen een terugnameverzoek heeft ingediend bij de lidstaat die op dat tijdstip verantwoordelijk was voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, kan echter niet worden geacht een dergelijk verzoek niet tijdig te hebben ingediend.
83. Hieruit volgt ten eerste dat de regel in artikel 23, lid 3, van de Dublin III-verordening niet geldt voor een dergelijke lidstaat.
84. De toepassing van deze regel in een dergelijke situatie zou overigens niet in overeenstemming zijn met het doel van de termijnen van artikel 23, lid 2, van deze verordening, namelijk waarborgen dat de verzoekende lidstaat de terugnameprocedureinleidt binnen een redelijke termijn vanaf het tijdstip waarop hij over informatie beschikt die hem in staat stelt een terugnameverzoek bij een andere lidstaat in te dienen(zie in die zin arrest van 25 januari 2018, Hasan, C360/16, EU:C:2018:35, punt 63).
85. Hieruit volgt ten tweede dat, door de in punt 79 van het onderhavige arrest genoemde overdracht van verantwoordelijkheid, voor de lidstaat op het grondgebied waarvan de verzoeker zich ophoudt een nieuwe termijn uit hoofde van artikel 23, lid 2, van de Dublin III-verordening ingaat om een terugnameverzoek in te dienen bij de lidstaat waaraan die verantwoordelijkheid is overgedragen.
86. Gelet op een en ander dient op de eerste vraag in de zaken C323/21 en C325/21 alsmede op de enige vraag in zaak C324/21 te worden geantwoord dat de artikelen 23 en 29 van de Dublin III-verordening aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer een termijn voor de overdracht van een onderdaan van een derde land is beginnen te lopen tussen een aangezochte lidstaat en een eerste verzoekende lidstaat, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het door deze derdelander ingediende verzoek om internationale bescherming door het verstrijken van deze termijn overgaat op deze verzoekende lidstaat, ook al heeft die derdelander ondertussen in een derde lidstaat een nieuw verzoek om internationale bescherming ingediend dat heeft geleid tot de aanvaarding door de aangezochte lidstaat van een door deze derde lidstaat ingediend terugnameverzoek, voor zover deze verantwoordelijkheid niet is overgegaan op die derde lidstaat omdat een van de termijnen van artikel 23 is verstreken.
87. Na die overdracht van die verantwoordelijkheid kan de lidstaat waar deze persoon zich ophoudt, niet overgaan tot overdracht van deze persoon aan een andere lidstaat dan de lidstaat die nu verantwoordelijk is geworden, maar kan hij wel binnen de in artikel 23, lid 2, van deze verordening vastgestelde termijnen een terugnameverzoek bij deze laatste lidstaat indienen.”
6.3
Gelet op (in het bijzonder) punt 84 van het Chain rule-arrest (onderstreping door de rechtbank) is de rechtbank van oordeel dat de claimtermijn voor Nederland op Duitsland in dit geval is aangevangen op het moment dat Nederland over de informatie beschikte die hem in staat stelde een terugnameverzoek bij Duitsland in te dienen en dat is in dit geval het reeds bij de minister bekende moment dat de verantwoordelijkheid van Polen op Duitsland was overgegaan.
6.4
Dat betekent dat de minister op 23 augustus 2023 de beschikking heeft gekregen over de informatie die hem in staat stelde om vanaf 21 september 2024 bij Duitsland een terugnameverzoek in te dienen. Op 23 augustus 2023 heeft de minister namelijk van Polen vernomen dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming na 21 september 2024 zou overgaan van Polen op Duitsland. De termijn voor het indienen van een terugnameverzoek bij Duitsland is dan ook aangevangen op 21 september 2024. Vanaf dat moment had Nederland twee maanden om een terugnameverzoek bij Duitsland in te dienen. Dat heeft de minister door eerst op
13 december 2024 een terugnameverzoek te versturen niet tijdig gedaan.
7. De rechtbank concludeert dan ook dat de minister Duitsland niet binnen de geldende termijn heeft verzocht om terugname van eiser, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser. Het overdrachtsbesluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het overdrachtsbesluit van
2 januari 2025. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het overdrachtsbesluit van 2 januari 2025;
- draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het terugnameverzoek is gebaseerd op een hit in het Eurodacsysteem (artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening).
2.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:4.