ECLI:NL:RBDHA:2025:8182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
C/09/668014 / HA RK 24-375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker na verkrijging van de Britse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van een man die zijn Nederlanderschap wilde vaststellen na het verkrijgen van de Britse nationaliteit. De verzoeker, geboren in het Verenigd Koninkrijk, had op 12 december 2023 vrijwillig de Britse nationaliteit verkregen, wat in beginsel leidde tot het verlies van zijn Nederlandse nationaliteit volgens artikel 15 lid 1 onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De verzoeker stelde echter dat hij zich kon beroepen op een uitzondering in artikel 15 lid 2 onder b RWN, die stelt dat de Nederlandse nationaliteit niet verloren gaat als de verkrijger voor zijn meerderjarigheid gedurende ten minste vijf onafgebroken jaren in het land van de andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad.

De rechtbank oordeelde dat de verzoeker voldoende bewijs had geleverd dat hij tussen 1976 en 1987 ten minste vijf onafgebroken jaren in het VK had gewoond. Dit werd onderbouwd met schoolrapporten, diploma's en medische documenten. De IND had betwist dat de verzoeker aan de voorwaarden voldeed, maar de rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de verzoeker in die periode in een ander land had verbleven. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker het Nederlanderschap bezat en wees zijn verzoek toe, terwijl het verzoek om uitvoerbaarverklaring bij voorraad werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de rechtszekerheid van de verzoeker met betrekking tot zijn nationaliteit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 24-375
Zaaknummer: C/09/668014
Datum beschikking: 8 mei 2025

Beschikking op het op 13 juni 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende ’op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. drs. J.B. Bierbach te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 5 juli 2024 van de IND;
- de brief van 21 augustus 2024, met bijlagen, van verzoeker;
- de brief van 11 december 2024 van de IND;
- de brief van 7 februari 2025 met bijlagen, van verzoeker;
- de brief van 2 april 2025, van de IND.
Op 10 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker en zijn advocaat en mr. Reckers namens de IND.
Door mr. Bierbach zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De IND concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring. Subsidiair concludeert de IND tot afwijzing van het verzoek.

Feiten

  • Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk (hierna: VK).
  • Verzoeker is op 20 januari 2005 vanuit het VK in de Nederlandse basisregistratie personen (hierna: brp) geregistreerd. Sindsdien woont hij onafgebroken in Nederland.
  • Bij Koninklijk Besluit van 6 november 2020 is aan verzoeker de Nederlandse nationaliteit verleend.
  • Op 2 september 2021 is aan verzoeker een Nederlands paspoort verstrekt, geldig tot 25 augustus 2031.
  • Op 17 maart 2022 heeft verzoeker afstand gedaan van de Britse nationaliteit.
  • Op 12 december 2023 heeft verzoeker de Britse nationaliteit vrijwillig herkregen op grond van registratie op grond van artikel 13 lid 1 van de British Nationality Act 1981.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
De IND stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat verzoeker hier geen belang bij heeft. De IND wijst erop dat verzoeker in de brp is geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit. Niet gebleken is dat de gemeente Den Haag, waar verzoeker woont, voornemens is om de Nederlandse nationaliteit te wijzigen in de brp. Evenmin is gebleken dat de burgemeester van Den Haag voornemens is het Nederlands paspoort van verzoeker in te trekken of ongeldig te verklaren. Nu in het maatschappelijk verkeer de Nederlandse nationaliteit van verzoeker op dit moment niet wordt betwist, ontbreekt het belang van verzoeker.
Verzoeker stelt dat hij wel een belang heeft bij zijn verzoek. Dat belang is erin gelegen dat zich de situatie kan voordoen dat de Nederlandse Staat zich op het standpunt stelt dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verloren, omdat verzoeker vrijwillig de Britse nationaliteit heeft verkregen. In dat geval zal verzoeker moeten aantonen dat artikel 15 lid 2 onder b RWN van toepassing is. In verband met zijn rechtszekerheid wordt reeds op voorhand verzocht vast te stellen dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit niet heeft verloren.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat iedereen die daar een onmiddellijk belang bij heeft, bij de rechtbank Den Haag een verzoek kan indien tot – voor zover hier van belang – vaststelling van zijn Nederlanderschap. De vraag is dus of verzoeker een dergelijk belang heeft bij zijn verzoek. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het staat namelijk vast dat verzoeker in beginsel de Nederlandse nationaliteit heeft verloren doordat hij vrijwillig de Britse nationaliteit heeft verkregen. Dit staat in artikel 15 lid 1 onder a RWN. Op grond van artikel 15 lid 2 RWN zijn hier uitzonderingen op mogelijk. Verzoeker beroept zich op de uitzondering van lid 2 onder b. Hierin staat dat de Nederlandse nationaliteit niet verloren gaat, indien de verkrijger voor zijn meerderjarigheid, gedurende tenminste vijf onafgebroken jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf had. Reeds uit het gegeven dat – als de rechtbank zou oordelen dat verzoeker een onmiddellijk belang heeft bij zijn verzoek – de IND van mening is dat verzoeker zich
nietop deze uitzondering kan beroepen (en dus het Nederlanderschap niet bezit), volgt dat verzoeker dat belang heeft bij zijn verzoek. Dat zijn Nederlanderschap in deze procedure ter discussie wordt gesteld, maakt namelijk aannemelijk dat dit ook zal gebeuren in de (nabije) toekomst. Verzoeker heeft er onmiddellijk belang bij om reeds op voorhand duidelijkheid te hebben over het al dan niet bezit van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15 lid 2 onder b RWN en aan de ontstane onzekerheid een einde te maken.
Dat verzoeker ook op andere manieren duidelijkheid kan verkrijgen over zijn Nederlanderschap, bijvoorbeeld door een ‘Verklaring omtrent het bezit Nederlanderschap’ aan te vragen, doet daar niet aan af. Artikel 61 van het Besluit Verkrijging en Verlies Nederlanderschap biedt drie alternatieven om bezit van het Nederlanderschap vast te stellen, waarbij een rechterlijke beslissing één van die alternatieven is.
Verzoeker is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 15 lid 1 onder a RWN gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit. Vast staat dat verzoeker op 12 december 2023, op zijn verzoek en dus vrijwillig, de Britse nationaliteit verkreeg en daarmee in beginsel zijn Nederlandse nationaliteit verloor.
Artikel 15 lid 2 RWN noemt een drietal uitzonderingen waarbij de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit toch niet leidt tot verlies van het Nederlanderschap. Verzoeker stelt dat hij ondanks de vrijwillige verkrijging van de Britse nationaliteit niet het Nederlanderschap is verloren, omdat artikel 15 lid 2 onder b RWN op hem van toepassing is. In dat artikel is vermeld:
“2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op de verkrijger
(…)
b. die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad;
Verzoeker stelt dat hij tijdens zijn minderjarigheid tenminste vijf onafgebroken jaren in het VK zijn hoofdverblijf had. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verzoeker diverse stukken overgelegd waaruit dit onafgebroken verblijf volgens hem blijkt.
De IND stelt zich op het standpunt dat uit de overgelegde stukken niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verzoeker voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd tenminste vijf jaren onafgebroken hoofdverblijf heeft gehad in het VK. De stukken die door verzoeker zijn overgelegd, komt slechts beperkte betekenis toe, aldus de IND. Het bevreemdt de IND dat verzoeker geen officiële, door de Britse overheid opgestelde documenten, heeft overgelegd.
De rechtbank constateert dat verzoeker, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij tenminste vijf onafgebroken jaren in het VK zijn hoofdverblijf had gedurende zijn minderjarigheid, onder meer schoolrapporten heeft overgelegd, waaronder van de [school 1] in [geboorteplaats] met betrekking tot de schooljaren 1979 tot en met 1982 (productie 8). Ook zijn schoolrapporten overgelegd van de [school 2] in [geboorteplaats] van 1982 tot en met 1986 (productie 8). Daarnaast heeft verzoeker diverse kopieën van onder meer zwem- en fietsdiploma’s overgelegd, behaald in de periode tussen 1980 en 1986 (productie 7). Tenslotte heeft verzoeker een groot aantal medische stukken overgelegd. Onder die medische stukken bevinden zich aantekeningen van doktersbezoeken over de jaren 1976, 1978, 1981, 1984, 1986 en 1987 (pagina 13). Ook zijn er brieven overgelegd van het [geboorteplaats] General Hospital met betrekking tot het verwijderen van amandelen en met betrekking tot gehoorproblemen van verzoeker uit 1976, 1977, 1978 en 1979 (pagina 14, 39 en 42).
De rechtbank overweegt dat op basis van deze door verzoeker overgelegde stukken voldoende is onderbouwd dat hij ten tijde van zijn minderjarigheid in ieder geval tussen 1976 en 1987, en daarmee dus tenminste vijf onafgebroken jaren, zijn hoofdverblijf in het VK had. Dat verzoeker in die jaren naar school ging in het VK en voor diverse medische aangelegenheden onder behandeling was bij artsen en ziekenhuizen in het VK, duidt er immers op dat verzoeker het centrum van zijn bestaan in die tijd in het VK had. Dat verzoeker geen officiële documenten van de Britse overheid heeft kunnen overleggen om zijn stelling te onderbouwen, doet daar niet aan af. Dat geldt te meer nu er geen enkele aanwijzing is dat verzoeker tussen 1976 en 1987 in een ander land heeft verbleven, laat staan dat hij daar zijn hoofdverblijf had. Omdat verzoeker voldoende heeft aangetoond dat hij tijdens zijn minderjarigheid gedurende tenminste vijf onafgebroken jaren in het VK zijn hoofdverblijf had, is artikel 15 lid 2 onder b RWN op hem van toepassing.
Het voorgaande betekent dat verzoeker het Nederlanderschap bezit. Het verzoek wordt dan ook toegewezen.
De aard van de zaak leent zich niet voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt vast dat verzoeker sinds 6 november 2020 de Nederlandse nationaliteit bezit;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, A.M.M. Vingerling en A.P. de Klerk, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2025 door mr. A.M.M. Vingerling.