ECLI:NL:RBDHA:2025:82
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na ongegrondverklaring beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 12 december 2024, waarbij de verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in een andere zaak (NL24.43180), waarin het beroep van de verzoeker ongegrond werd verklaard en het bestreden besluit in stand werd gelaten. Aangezien het beroep ongegrond was verklaard, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.