ECLI:NL:RBDHA:2025:8203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
NL25.17870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 16 april 2025 was opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist en dat deze gronden in onderling verband de maatregel kunnen dragen, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser had aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank wijst op eerdere uitspraken van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie ter ondersteuning van haar oordeel. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17870

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 16 april 2025 (het bestreden besluit) waarmee verweerder de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan hem heeft opgelegd).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. De rechtbank heeft een afstandsverklaring ontvangen, waarin eiser verklaart afstand te doen zijn van recht om aanwezig te zijn bij de zitting. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
1.1.
Eiser heeft de gronden niet betwist. De gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Er volgt namelijk uit dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
2. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij over voldoende middelen beschikt om zelfstandige terugkeer te kunnen bekostigen en door zijn medische omstandigheden (narcolepsie en ADHD) kwetsbaar is. Ten onrechte heeft de gehoorambtenaar tijdens het gehoor hierover niet doorgevraagd.
2.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
2.2.
Gelet op de hiervoor genoemde dragende (niet bestreden) gronden, waaruit een risico op onttrekking aan het toezicht voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Voor zover eiser al beschikt over voldoende middelen van bestaan, heeft verweerder hieraan niet het gewicht hoeven toekennen dat eiser daaraan gehecht wenst te zien. Aangezien eiser al drie keer eerder is uitgezet en blijft terugkeren naar Nederland, terwijl er ten aanzien van eiser nog een ongewenstverklaring van kracht is, hoeft verweerder er niet op te vertrouwen dat eiser eventuele middelen zal gebruiken om een ticket naar Polen te kopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder in de motivering van de bewaringsmaatregel kunnen volstaan met de algemene opmerking dat niet is gebleken van andere omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaande aan de maatregel op 16 april 2025 verklaard dat hij narcolepsie en ADHD heeft en mitrozepine 10 mg 2 stuks gebruikt. Omdat eiser dit niet heeft onderbouwd of toegelicht, hoefde verweerder hierop niet specifiek in te gaan in de motivering in de bewaringsmaatregel dat niet met de toepassing van een lichter middel kon worden volstaan. De rechtbank ziet in beroep, om diezelfde reden, ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder voor de toepassing van een lichter middel had moeten kiezen.
Ambtshalve toetsing van de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op
enig moment onrechtmatig was.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.