ECLI:NL:RBDHA:2025:8209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
09/188471-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met vrijwillige terugtred en bedreiging met dood

Op 12 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 juni 2024 zijn echtgenote in Zoetermeer met een mes heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij bovenop zijn echtgenote zat, met een mes snijbewegingen in de richting van haar hals maakte. Ondanks dat de rechtbank poging tot moord bewezen achtte, werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van vrijwillige terugtred. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn daad had kunnen voortzetten, maar ervoor koos om te stoppen, wat leidde tot de conclusie dat de poging niet was voltooid door omstandigheden die van zijn wil afhankelijk waren. Daarnaast zijn er meerdere bedreigingen bewezen, waarbij de verdachte zijn echtgenote en haar nieuwe partner heeft bedreigd met de dood. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met aftrek van voorarrest, en tbs met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een neurocognitieve stoornis en alcoholproblematiek, wat zijn gedrag beïnvloedde. De benadeelde partij, de echtgenote, heeft een schadevergoeding van €3.048,12 toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/188471-24
Datum uitspraak: 12 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 september 2024, 15 november 2024, 3 februari 2025 (alle pro forma) en 28 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.W. van Eeuwijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt – kort gezegd – onder feit 1 verdacht van (primair) poging tot moord of doodslag, dan wel (subsidiair) poging tot zware mishandeling, dan wel (meer subsidiair) bedreiging, door op 8 juni 2024 in Zoetermeer [naam 1] (hierna: de aangeefster) met een mes te hebben aangevallen. Daarnaast wordt de verdachte onder feit 2 verdacht van het meermaals indirect mondeling bedreigen van de aangeefster en [naam 2] (hierna: de aangever) in de periode van 26 mei 2024 tot en met 8 juni 2024 te Zoetermeer en Odijk, door tegen derden te zeggen dat hij hen zal doden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde namens de verdachte vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor de uitlatingen die tegenover politieambtenaren zijn gedaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024181488, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 141).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 april 2025, voor zover inhoudende:
Op 8 juni 2024 heb ik een mes uit de keuken meegenomen. Ik ben bij het werk van de aangeefster naar haar auto wezen kijken en die was er niet. Ik trok de conclusie dat zij dan klaar was met werken en dat zij bij haar moeder zou zijn en ik ben toen daarnaartoe doorgereden om haar daar op te wachten. Kort nadat ik had geparkeerd en uitgestapt was liep zij over straat en ben ik naar haar toe gelopen. Toen viel ik haar aan met een mes.
De vermeende mondelinge dan wel schriftelijke bedreigende uitlatingen heb ik geuit.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 8 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 60):
Vanmiddag ben ik naar mijn moeder in Zoetermeer gegaan. Ik hoorde van mijn dochter aan de telefoon dat [voornaam 1] haar had verteld dat [de verdachte] ons had geobserveerd en dat hij zowel mij als [voornaam 3] zou doodmaken. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Ik ben de flat uit gelopen. Op het moment dat ik de auto open deed, stond [de verdachte] naast mij. [de verdachte] probeerde mij op de grond te werken. Ik ben op de grond terecht gekomen en op dat moment zag ik dat [de verdachte] een groot mes tevoorschijn pakte.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 67-68):
Vandaag ging ik na mijn werk bij mijn moeder langs op het [straatnaam] om een bakje koffie te doen. Toen ik daar weer weg ging en de flat uitliep werd ik beneden voor de flat opgewacht door mijn man. Hij had een groot mes bij zich en wilde mij neersteken, dit werd een worsteling en ik viel op de grond en hij kwam op mij zitten. Ik weerde de steken af met mijn handen.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 9 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 91-94):
Ik (...) zag (...) een vrouw op de grond liggen met daarbovenop een meneer. Ik wilde erop af stappen omdat ik vond dit is niet normaal. Op dat moment zag ik dat meneer een groot mes boven zijn hoofd hield, met (...) een stekende beweging naar de vrouw toe, waardoor ik besloot terug te stappen. Op dat moment gilde de vrouw weer Help. Toen stapte de man van de vrouw af en liep weg.
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 30 januari 2025 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
10.
Ik keek naar beneden en zag die vrouw op straat liggen en die man er bovenop zitten. Hij had zijn ene knie op haar arm. (...)
11. U vraagt wat ik nog meer zag of hoorde gebeuren. Uit eerste reactie van mij riep ik: “hé kankermongool, laat dat mes los, laat dat mes vallen”. Hij keek naar boven en keek mij aan en toen ging hij weer verder. (...) Ik zag haar afweren met haar hand. Hij maakte een beweging langs haar keel. (...) Twee keer dat ik gezien heb. U vraagt of dat direct achter elkaar was. Ja. Ik zag hem de beweging maken toen ik op het balkon kwam. Toen riep ik naar hem, hij keek me aan en toen maakte hij weer die beweging. Toen ben ik naar beneden gegaan (...).
16. U zegt dat ik bij de politie heb verklaard: “Ik heb het 2 keer gezien, en ik dacht de tweede keer: hij gaat echt snijden”. U vraagt waarom ik dat dacht. Ik riep dat hij dat mes moest laten vallen. Toen maakte hij weer zo’n beweging en toen dacht ik: nou gaat het gebeuren. (...)
18. U vraagt of de vrouw verwondingen had aan haar keel. Voor zover ik weet niet. U vraagt hoe dat kan, terwijl hij het mes daar wel in de buurt hield. Het was boven de keel, niet op de keel, een stukje erboven, een stukje van de keel af. U vraagt of dat beide keren was. Ja. U vraagt of er verschil was tussen de eerste en de tweede keer. Nee. U vraagt wat hij met het mes deed toen hij het een stukje van de keel afhield. Hij maakte bewegingen, hij maakte snijbewegingen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 67-68):
Ik, verbalisant, zag dat een worsteling plaatsvond tussen [de verdachte] en [naam 1] . Ik zag dat [naam 1] met haar beide handen de armen van [de verdachte] in bedwang probeerde te houden. Ik zag dat [de verdachte] een mes in zijn handen vast heeft. Ik zag dat het een lang formaat, vermoedelijk een keukenmes, betreft. Ik zag dat de punt van het lemmet omhoog wijst. De punt van het lemmet wijst op dat moment niet in de richting van [naam 1] . Ik hoorde dat een vrouw met luide stem hard schreeuwt: "Nee nee, niet doen. Help, bel 112". Vervolgens zag ik dat [de verdachte] zijn armen uit elkaar trekt en dat [naam 1] kennelijk de grip op beide armen deels verliest. Hierdoor lukt het [de verdachte] om de linkerarm van [naam 1] tegen de grond te drukken. Ik zag dat [de verdachte] hierbij met zijn rechterarm, waarin hij het mes vastheeft, met de punt van het lemmet richting de nek van [naam 1] beweegt. Ik zag dat [naam 1] nog steeds de arm van [de verdachte] vast heeft maar dat het haar niet lukt om het mes af te weren. Hierna stoppen de opnamen.
7. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , opgemaakt op 9 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 108-109):
Zaterdagmiddag (
de rechtbank begrijpt: op 8 juni 2024) belde [de verdachte] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte) mij met de mededeling: ‘Ik heb ze geobserveerd’. Ik ging ervan uit dat dit om [voornaam 2] en haar huidige vriend ging. Zijn mededeling was: ‘Ik heb ze geobserveerd en ik ga ze allebei kapot maken met een lachend gezicht.’
8. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 10 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 124):
[de verdachte] heeft tegen [voornaam 1] gezegd dat hij “ze”, daarmee bedoelde hij denk ik [voornaam 2] en mij, heeft geobserveerd en dat hij ze van kant zou maken. Dat klusje zou hij lachend doen heeft hij aan [voornaam 1] verteld. [voornaam 1] heeft deze informatie per app naar [voornaam 2] doorgestuurd. Deze app heeft [voornaam 2] vervolgens weer naar mij doorgestuurd.
9. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , opgemaakt op 8 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 77):
Op 26 mei 2024 waren wij in Odijk. Toen zei mijn vader dat hij mijn moeder zou afmaken en dat hij haar en [voornaam 3] wilde vermoorden.
10. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 119):
Op de bodycambeelden van 8 juni 2024 voert verbalisant [verbalisant 1] het volgende gesprek met verdachte [de verdachte] :
[verbalisant 1] : Ik begrijp eigenlijk dat u dood wil?
Verdachte: Ja, en ik wil eigenlijk die 2…. meenemen.
[verbalisant 1] : Meenemen de dood in bedoelt u?
Verdachte: Ja, precies en dat gaat ook echt gebeuren. Laat mij niet vrij, want het gaat echt gebeuren.
11. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 115-116):
Op maandag 3 juni 2024 in Zoetermeer hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2] , dat [de verdachte] zei dat hij zijn ex-partner dood ging maken en haar nieuwe vriend ook. Ik hoorde dat hij specifiek zei: “Ik maak eerst die [voornaam 3] af, dan haar” of woorden van gelijke strekking.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1, primair
Het incident
Op 8 juni 2024 heeft de verdachte de aangeefster in Zoetermeer op straat met een mes belaagd. De verdachte liep op de aangeefster af, greep haar vast en bracht haar naar de grond, waarna hij een mes pakte en met het mes in zijn hand bovenop haar ging zitten. De verdachte bewoog met het lemmet in de richting van haar keel en heeft toen boven haar nek snijbewegingen gemaakt. Op de grond heeft de aangeefster zich tegen de aanval verzet door met haar handen het mes af te weren. Hierdoor zijn oppervlakkige snijwonden aan haar handen ontstaan. Buurtbewoners hebben naar de verdachte geroepen dat hij moest ophouden. Na deze korte worsteling is de verdachte van de aangeefster afgegaan en weggelopen.
De verdachte heeft over dit incident verklaard dat hij er slechts op uit was om de aangeefster te bedreigen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte dient te worden aangemerkt als een poging om de aangeefster, al dan niet met voorbedachte raad, van het leven te beroven.
Opzet op de dood
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de periode (kort) voor en na de aanval meermaals het voornemen heeft geuit de aangeefster te willen doden en leidt hieruit af dat de verdachte regelmatig, en ook op de dag van het ten laste gelegde feit, het idee had om de aangeefster te vermoorden. De verdachte heeft deze uitlatingen zelf als ‘loze kreten’ omschreven die door boosheid eruit glipten, maar dat acht de rechtbank ongeloofwaardig. In het bijzonder wijst de rechtbank op berichten – “[ik] heb al besloten” en “ik heb ze geobserveerd en ik ga ze allebei kapot maken” – die de verdachte eerder op diezelfde dag naar getuige [getuige 3] heeft verstuurd, waaruit de rechtbank concludeert dat de verdachte de knoop had doorgehakt en erop uit was om dit idee daadwerkelijk te volbrengen. Ook na zijn aanhouding heeft de verdachte tegenover de politie herhaald dat hij de aangeefster en haar vriend wil doden voordat hij zichzelf het leven zou benemen. In het licht van deze uitingen ziet de rechtbank in het gaan opzoeken van de aangeefster, het daarbij meenemen van een mes, het overmeesteren van de aangeefster door haar naar de grond te brengen, het mes te pakken en vervolgens bovenop haar zittend met het mes bewegingen boven haar nek te maken (terwijl zij het mes met haar handen afweert) als een begin van uitvoering van het (eerder geuite) voornemen van de verdachte om de aangeefster van het leven te beroven. Het opzet van de verdachte was bij zijn handelen dan ook op de voltooiing hiervan gericht.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van (poging tot) moord moet komen vast te staan dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Hiervan is sprake als de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij enige tijd naar de aangeefster op zoek was en dat hij hiertoe op verschillende locaties heeft gekeken of hij haar geparkeerde auto zag staan. Daarnaast blijkt uit de eerder genoemde berichten die de verdachte naar getuige [getuige 3] heeft verstuurd dat de verdachte planmatig te werk ging en dat zijn focus voor een aanzienlijk tijdsbestek op het om het leven brengen van de aangeefster lag. De verdachte heeft dus niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld en heeft voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Conclusie
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gepoogd de aangeefster van het leven te beroven.
Deze bewezenverklaring zal echter, zoals hierna wordt besproken, niet tot een veroordeling leiden. Daarom zal de rechtbank ook het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde beoordelen.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair
Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, en in het bijzonder op de snijbewegingen dichtbij de hals van aangeefster die uiteindelijk hadden moeten leiden tot het toebrengen van dodelijk letsel, kan ook het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1, meer subsidiair
Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder op de snijbewegingen dichtbij de hals van aangeefster, kan ook het meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen worden verklaard. Voor de verdachte moet duidelijk zijn geweest dat aangeefster door zijn handelen zou vrezen dat zij elk volgend moment gedood kon worden en daardoor in doodsangst verkeerde.
Ten aanzien van feit 2
De uitlatingen
De verdachte heeft bekend meerdere keren in de periode van 26 mei 2024 tot en met 8 juni 2024 tegen derden (zijn dochter [getuige 4] , vriend [getuige 3] en twee politieambtenaren) te hebben gezegd dat hij van plan was de aangeefster en aangever om het leven te brengen.
Opzet
Door de verdediging is aangevoerd dat in ieder geval de uitlatingen van de verdachte tegen de politieambtenaren niet als bedreigingen kunnen worden gekwalificeerd, omdat de verdachte deze uitlatingen in een emotionele opwelling en onder invloed van alcohol heeft gedaan, waardoor van opzet op bedreiging geen sprake is. Daarnaast heeft de verdediging erop gewezen dat dochter [getuige 4] en vriend [getuige 3] de verdachte zouden kennen als een flapuit, waaruit zou moeten blijken dat zij de verklaringen van de verdachte als niet bedreigend zouden beschouwen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar algemene ervaringsregels kunnen bedreigingen met de dood redelijkerwijs vrees bij de bedreigde opwekken. Het is vaste rechtspraak dat niet is vereist dat in het concrete geval een werkelijke vrees is opgewekt. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn begaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Ten aanzien van het verweer dat de uitlatingen van de verdachte niet als bedreigend werden beschouwd, overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zowel dochter [getuige 4] en vriend [getuige 3] direct na de uitlatingen contact met elkaar en de aangeefster hebben opgenomen. Zij voelden dus wel degelijk enige vrees en de noodzaak om de aangeefster direct op de hoogte te stellen van de uitlatingen van de verdachte. De rechtbank ziet in alcoholintoxicatie of emotionele uitbarstingen van de verdachte geen aanleiding om een afwezigheid van (voorwaardelijk) opzet aan te nemen.
De rechtbank acht daarom alle bedreigingen onder feit 2 bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij, op 8 juni 2024 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven:
- zich met een mes naar die [naam 1] heeft begeven en
- vervolgens die [naam 1] heeft beetgepakt en naar de grond heeft gebracht en bovenop die [naam 1] is gaan zitten en
- dat mes in de richting van de hals van die [naam 1] heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op 8 juni 2024 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- zich met een mes naar die [naam 1] heeft begeven en
- vervolgens die [naam 1] heeft beetgepakt en naar de grond heeft gebracht en bovenop die [naam 1] is gaan zitten en
- dat mes in de richting van de hals van die [naam 1] heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op 8 juni 2024 te Zoetermeer, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- zich met een mes naar die [naam 1] te begeven en
- vervolgens die [naam 1] beet te pakken en naar de grond te brengen en bovenop die [naam 1] te gaan zitten en
- een mes te tonen en
- dat mes in de richting van de hals van die [naam 1] te bewegen;

2.hij in de periode van 26 mei 2024 tot en met 8 juni 2024 te Zoetermeer en Odijk [naam 1] en [naam 2] indirect heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:- tegen een derde, te weten [getuige 4] , te zeggen dat hij die [naam 1] en [naam 2] gaat afmaken en wil vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en- tegen een derde, te weten [getuige 3] , telefonisch te zeggen: “ik heb ze (te weten [naam 1] en [naam 2] ) geobserveerd en ik ga ze allebei kapot maken met een lachend gezicht”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en- tegen een derde, te weten politieambtenaar [verbalisant 2] , te zeggen dat hij [naam 1] en [naam 2] dood gaat maken en gaat afmaken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en- tegen een derde, te weten politieambtenaar [verbalisant 1] , te zeggen dat hij dood wil en [naam 1] en [naam 2] gaat meenemen en dat hij niet vrijgelaten moet worden, want het gaat echt gebeuren, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl voornoemde uitlatingen die [naam 1] en [naam 2] hebben bereikt.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van feit 1, primair
Vrijwillige terugtred
Op grond van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht is poging tot een misdrijf niet strafbaar, indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van de wil van de dader afhankelijk zijn. Voor het aannemen van deze zogeheten ‘vrijwillige terugtred’ dient het zich voor te doen dat de verdachte uit eigen wil – zonder (te grote) invloed van externe factoren – zodanig heeft opgetreden, dat door zijn handelen de voltooiing van het misdrijf niet is gevolgd. In dit geval dient de rechtbank dus te beoordelen of de verdachte uit eigen wil heeft afgezien van het voltooien van de moord op de aangeefster. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De verdachte wist de aangeefster met zijn spierkracht te overmeesteren: hij dwong haar naar de grond en slaagde er vervolgens in om zich zo te positioneren dat hij fysiek de overhand in de schermutseling had. Terwijl de verdachte bovenop de aangeefster zat, verzette de aangeefster zich tegen hem, riep zij om hulp en maande zij de verdachte ertoe het niet te doen. Voorts werd door omstanders richting de verdachte geroepen dat hij moest ophouden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zijn poging om aangeefster ondanks haar verweer te vermoorden, zonder al te veel moeite had kunnen voortzetten tot hij zijn doel bereikt had. Haar verweer stond daaraan niet in de weg. Integendeel: op enig moment was hij erin geslaagd om een van haar armen onder zijn been te krijgen, waardoor zij zich nog slechts met één hand kon verweren. Hetzelfde geldt voor het verschijnen en het geroep van getuigen. Die beletten niet dat hij zijn poging zou voortzetten tot de voltooiing ervan. Omdat de verdachte zijn daad al had aangekondigd aan derden is evenmin aannemelijk dat het ter plaatse verschijnen van getuigen die zich er verbaal mee bemoeiden voor de verdachte een belangrijke factor is geweest die hem ertoe bracht om zijn poging op enig moment op te geven. Toch is de verdachte op enig moment opgestaan en is hij weggelopen zonder dat hij aangeefster nog op een vitale plaats gesneden of gestoken had. Bij het niet gebleken zijn van factoren die hem daartoe aanleiding gaven en die niet van zijn wil afhankelijk waren, moet de rechtbank concluderen dat de verdachte het voorgenomen misdrijf moord niet voltooid heeft door omstandigheden die afhankelijk waren van de wil van de verdachte.
Op grond van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht is het bewezenverklaarde onder 1, primair, niet strafbaar.
De rechtbank zal daarom de verdachte voor dit bewezen verklaarde feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair
Ten aanzien van dit feit geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen. Op grond van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht is het bewezenverklaarde onder 1, subsidiair, niet strafbaar. De rechtbank zal daarom de verdachte voor dit bewezen verklaarde feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 1, meer subsidiair en feit 2
Het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf- en maatregeloplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) voor ongemaximeerde duur en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk staat aan de tijd reeds door de verdachte in voorarrest doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft, uit wrok omdat zijn relatie was stukgelopen, zijn echtgenote op klaarlichte dag met een mes op straat aangevallen. Het slachtoffer heeft hierdoor voor haar leven moeten vrezen en omstanders vreesden hetzelfde voor haar. Daarnaast heeft de verdachte voor en na dit incident zijn echtgenote en haar nieuwe partner meermaals ten overstaan van anderen met de dood bedreigd. De echtgenote was nota bene kort tevoren van verdachtes voornemen om haar te doden op de hoogte gebracht, wat haar meer dan tevoren nog deed vrezen voor hem. Met zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zijn echtgenote geschonden en gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en getuigen teweeggebracht. Ter terechtzitting is gebleken dat de echtgenote nog altijd vreest voor de dag dat de verdachte op vrije voeten zal komen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte geen relevante veroordelingen op zijn naam heeft staan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van Pro Justitia-rapporten met betrekking tot de verdachte van 14 juni 2024 (consult) en 19 maart 2025 (psychologisch, psychiatrisch en forensisch milieuonderzoek). Hierin wordt geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een neurocognitieve stoornis (ten gevolge van traumatisch hersenletsel – ontstaan door een val in 2008 – en langdurig, overmatig alcoholgebruik) en een stoornis in het gebruik van alcohol. Daarnaast is sprake van persoonlijkheidsproblematiek met narcistische trekken. De stoornissen waren ten tijde van het plegen van de strafbare feiten aanwezig en kunnen voor het plegen van de strafbare feiten een drempelverlagend effect hebben gehad. Hierom wordt geadviseerd de gepleegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De deskundigen adviseren aan de verdachte, ter behandeling van de stoornissen, tbs op te leggen, waarbij tbs met voorwaarden in de rede ligt. De onderzoekers hebben ook geadviseerd onderzoek uit te laten voeren naar de haalbaarheid van tbs met voorwaarden. Indien dat niet mogelijk wordt geacht, dan ziet het onderzoeksteam geen andere mogelijkheid dan tbs met dwangverpleging.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 15 juli 2024 en 11 april 2025, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van problematiek met betrekking tot zijn gezinsleven, alcoholgebruik, psychosociaal functioneren en houding. Daarnaast wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De reclassering adviseert om bij veroordeling van de verdachte af te zien van het opleggen van voorwaarden als onderdeel van de straf of tbs, omdat zij om meerdere redenen in tbs met dwangverpleging een geschikter kader ziet om gedragsverandering bij de verdachte te bewerkstelligen. De reclassering heeft in dat verband toegelicht dat het bij de verdachte ontbreekt aan probleembesef en probleeminzicht, wat nodig is om een tbs met voorwaarden te doen slagen. Het gebrek aan probleembesef en -inzicht is volgens de reclassering een gevolg van de hiervoor benoemde diagnostiek. Die problematiek zal – zeker als de verdachte alcohol blijft drinken – alleen maar verslechteren. De druk op de verdachte om de tbs met voorwaarden te laten slagen is enorm hoog; naar alle waarschijnlijkheid zal een tbs met voorwaarden slechts leiden tot een faalervaring en resulteren in een tbs met dwangverpleging. Daarom zou het opleggen van een tbs met voorwaarden volgens de reclassering inhumaan zijn. Verder adviseert de reclassering, indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of tbs wordt opgelegd, dat aan de verdachte de GVM)wordt opgelegd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard zich op hoofdlijnen niet te kunnen vinden in de conclusies van de reclasseringsadviezen en Pro Justitia-rapporten.
De rechtbank ziet in het bovenstaande omtrent de persoon van de verdachte voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond in de zin van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht en dat dit op het bewezenverklaarde heeft doorgewerkt. De rechtbank zal daarom de gepleegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Tbs
Uit de rapporten komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van een hoog letsel- en recidiverisico en dat behandeling binnen een tbs-kader gewenst is. Gelet hierop acht de rechtbank behandeling van de stoornissen van de verdachte noodzakelijk en is zij van oordeel dat de algemene veiligheid van personen vereist dat deze behandeling door middel van tbs dient te geschieden. Daarbij acht de rechtbank het, mede gelet op de houding van de verdachte ter terechtzitting, onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren: de verdachte wil of kan zijn problematische gedrag onvoldoende onder ogen komen. Dit gebrek aan probleem- en ziektebesef maakt dat een tbs met voorwaarden geen geschikt kader is. De verdachte heeft op de terechtzitting ook gepersisteerd in zijn houding: hij vindt voorwaarden die leiden tot gedragsverandering niet nodig en wil daaraan niet meewerken. Gelet op de problematiek van de verdachte en de ernst van de feiten resteert naar het oordeel van de rechtbank slechts tbs met dwangverpleging als passend behandelkader.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan. Er is sprake van bedreiging, een misdrijf waarbij op grond van artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht tbs kan worden opgelegd. Ten tijde van het begaan van de feiten was bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor al aangegeven, sprake van een hoog recidiverisico vanwege de bij de verdachte eerder geconstateerde stoornissen. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, nu uit het bewezenverklaarde blijkt dat de verdachte zijn ex-vrouw met een mes heeft aangevallen en haar en haar nieuwe partner meermaals met de dood heeft bedreigd. Ook direct na zijn aanhouding en kennelijk ook tijdens zijn voorlopige hechtenis heeft de verdachte zijn wens tot het doden van aangeefster en haar nieuwe partner geuit. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat naast tbs – ter vergelding en normstelling – een straf dient te worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, de angst die hij aangeefster en haar nieuwe partner heeft aangedaan en de verwondingen die de aangeefster aan beide handen heeft opgelopen toen zij zich verweerde. Ook heeft de rechtbank ermee rekening gehouden dat de verdachte de feiten verminderd kunnen worden toegerekend en ook de verstrekkende maatregel van tbs met dwangverpleging zal worden opgelegd. Ook betrekt de rechtbank in de strafmaat het gegeven dat de verdachte – op een verkeersmisdrijf in 2004 na – een schoon strafblad heeft. De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte inmiddels bijna een jaar in voorlopige hechtenis heeft verkeerd. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
GVM
De rechtbank ziet, gelet op de oplegging van tbs met dwangverpleging die niet gemaximeerd is, in dit geval geen meerwaarde in het opleggen van de GVM en zal dan ook hiervan afzien.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.548,12, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.048,12 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade die betrekking heeft op een factuur voor het aanvragen van medische gegevens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor het overige heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij wegens een gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering is op het punt van materiële schade namens de verdachte niet voldoende gemotiveerd betwist en naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 1.048,12.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij is meermaals mondeling door de verdachte bedreigd en door hem met een mes op straat aangevallen, waardoor zij psychologische behandelingen heeft ondergaan. Het psychische letsel is voldoende met stukken onderbouwd. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank recht op smartengeld op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, op de grond dat er sprake is van psychisch letsel een aantasting van de persoon op andere wijze oplevert.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 2.000,-. Voor de overige gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.048,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024. Dit bedrag bestaat uit € 1.048,12 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.048,12, bestaande uit € 1.048,12 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, primair, subsidiair en meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging;
verklaart het onder feit 1 meer subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, en kwalificeert deze feiten als:
ten aanzien van feit 1, meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
verklaart ten aanzien van het feit onder 1 meer subsidiair en onder 2 de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (ÉÉN) JAAR;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswegezal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 3.048,12 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.048,12, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Herfkens, voorzitter,
mr. F.C. Berg, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Aksu, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij, op of omstreeks 8 juni 2024 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven:
- zich met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar die [naam 1] heeft begeven en/of die [naam 1] heeft opgewacht en/of
- (vervolgens) die [naam 1] heeft beetgepakt en/of naar de grond heeft gebracht en/of bovenop die [naam 1] is gaan zitten en/of
- (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen de keel van die [naam 1] heeft gezet en/of
- met dat mes, althans dat scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen, althans in de richting van, de hals, althans het lichaam, van die [naam 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 8 juni 2024 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- zich met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar die [naam 1] heeft begeven en/of die [naam 1] heeft opgewacht en/of
- (vervolgens) die [naam 1] heeft beetgepakt en/of naar de grond heeft gebracht en/of bovenop die [naam 1] is gaan zitten en/of
- (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen de keel van die [naam 1] heeft gezet en/of
- met dat mes, althans dat scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen, althans in de richting van, de hals, althans het lichaam, van die [naam 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 8 juni 2024 te Zoetermeer, [naam 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- zich met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar die [naam 1] te begeven en/of die [naam 1] op te wachten en/of
- (vervolgens) die [naam 1] beet te pakken en/of naar de grond te brengen en/of bovenop die [naam 1] te gaan zitten en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of
- (vervolgens) dat mes, althans dat scherp en/of puntig voorwerp, tegen de keel van die [naam 1] te zetten en/of
- met dat mes, althans dat scherp en/of puntig voorwerp in/tegen, althans in de richting van, de hals, althans het lichaam, van die [naam 1] te steken en/of snijden en/of bewegen;
2
hij, in of omstreeks de periode van 26 mei 2024 tot en met 8 juni 2024 te Zoetermeer en/of Odijk, althans in Nederland, [naam 1] en/of [naam 2] (indirect) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- tegen een derde, te weten [getuige 4] , te zeggen dat hij die [naam 1] en/of [naam 2] gaat afmaken en/of wil vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- tegen een derde, te weten [getuige 3] , (telefonisch) te zeggen: “ik heb ze (te weten [naam 1] en/of [naam 2] ) geobserveerd en ik ga ze allebei kapot maken met een lachend gezicht”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- tegen een derde, te weten politieambtenaar [verbalisant 2] , te zeggen dat hij [naam 1] en/of [naam 2] dood gaat maken en/of gaat afmaken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- tegen een derde, te weten politieambtenaar [verbalisant 1] , te zeggen dat hij dood wil en [naam 1] en/of [naam 2] gaat meenemen en/of dat hij niet vrijgelaten moet worden, want het gaat echt gebeuren, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl voornoemde uitlatingen die [naam 1] en/of [naam 2] hebben bereikt.