In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2025 uitspraak gedaan in de zaken NL25.15611 en NL25.15614, waarbij de beroepen van eisers tegen de opgelegde maatregelen van bewaring niet-ontvankelijk zijn verklaard. De maatregelen van bewaring waren opgelegd op 3 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie. Eisers hebben beroep ingesteld voordat de maatregelen daadwerkelijk waren opgelegd, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van hun beroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaringsmaatregelen elektronisch zijn ondertekend na de indiening van de beroepen door eisers, waardoor de beroepen niet ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen grond is om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten op basis van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eisers niet redelijkerwijs konden menen dat de besluiten al waren genomen op het moment van indiening van hun beroep. De verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordelingen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.