In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 2001 en van Turkse nationaliteit, heeft op 26 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd op 17 juli 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder ontbrak vanwege capaciteitsgebrek.
Eiser heeft aangevoerd dat hij gewetensbezwaren heeft tegen de militaire dienst, omdat hij tegen oorlog en geweld is. Hij heeft ook huiswerkbegeleiding gevolgd bij een Gülen-instituut. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de asielmotieven van eiser geloofwaardig zijn, er geen gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer naar Turkije is aangetoond. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als Gülen-aanhanger wordt gezien of dat hij te maken zal krijgen met discriminatie die zijn bestaansmogelijkheden ernstig zou beperken.
De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat eiser niet als gewetensbezwaarde kan worden aangemerkt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.