ECLI:NL:RBDHA:2025:8270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/09/667713 / FA RK 24-4146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot eenhoofdig gezag over minderjarige die in Rusland verblijft zonder toestemming van de andere ouder

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoekschrift van de vader om het eenhoofdig gezag over zijn minderjarige kind, dat in Rusland verblijft, te verkrijgen. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers, verzocht de rechtbank om te bepalen dat hij voortaan met het eenhoofdig gezag over de minderjarige wordt belast, of subsidiair dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem zou worden vastgesteld. De moeder, die met de minderjarige naar Rusland is afgereisd, is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 14 oktober 2023 met de moeder in Rusland verblijft, zonder dat de vader toestemming heeft gegeven voor deze situatie. De rechtbank heeft de rechtsmacht beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) 2019/1111 en het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996, en geconcludeerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de zaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet in stand kan blijven, gezien de ernstige verstoring van de verhouding tussen de ouders en het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft bepaald dat de vader voortaan alleen het gezag over de minderjarige zal hebben, en heeft het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen afgewezen bij gebrek aan belang. De beschikking is uitgesproken door mr. A.M.M. Vingerling, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier T.D. Somer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-4146
Zaaknummer: C/09/667713
Datum beschikking: 2 mei 2025

Gezag

Beschikking op het op 30 mei 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers in Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 26 november 2024 van de vader;
  • het bericht van 15 januari 2025 van de vader;
  • het bericht van 1 april 2025 van de vader;
  • het bericht van 2 april 2025 van de vader.
Op 8 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
  • primair: dat de vader voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast;
  • subsidiair: dat [minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.
De moeder heeft geen verweer gevoerd.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de nog minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] , als gevolg van een aantekening in het gezagsregister op 16 maart 2020.
  • [minderjarige] verblijft sinds 14 oktober 2023 met de moeder in Rusland.
  • De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder de Russische nationaliteit.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
In beginsel bepaalt de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter), de rechtsmacht in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid als het kind zijn verblijfplaats in Nederland heeft. Brussel II-ter kent in artikel 10 een regeling voor het geval dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging naar een andere lidstaat, maar niet voor het geval van overbrenging naar een andere niet-lidstaat, zoals Rusland. Daarom past de rechtbank het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996) toe om de vraag te beantwoorden of deze rechtbank rechtsmacht toe komt, en welk recht van toepassing is.
Artikel 7 lid 1 HKBV 1996 bepaalt dat, in geval van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van het kind, zoals bepaald in artikel 7 lid 2 HKBV 1996, de autoriteiten van de verdragsluitende staat waarin het kind onmiddellijk voor de overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd blijven, totdat het kind een gewone verblijfplaats heeft verworven in een andere Staat en:
enige persoon, instelling of ander lichaam dat gezagsrechten heeft, in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust; of
het kind in die andere staat zijn verblijfplaats heeft gehad, gedurende een periode van ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het andere lichaam dat gezagsrechten heeft, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, geen verzoek tot terugkeer, dat binnen die periode is ingediend, nog in behandeling is, en het kind in zijn nieuwe omgeving is geworteld.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of de gewone verblijfplaats van [minderjarige] , voor het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van [minderjarige] , in Nederland was. Nu onweersproken is gesteld dat [minderjarige] is geboren en opgegroeid in Nederland, is de rechtbank van oordeel dat zijn gewone verblijfplaats voor het ongeoorloofd overbrengen of het niet doen terugkeren in Nederland was.
Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of sprake is van een ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren, als bedoeld in lid 2 van artikel 7 HKBV 1996. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van ongeoorloofd niet terugkeren. De moeder is met [minderjarige] zonder de instemming van de vader (na haar geoorloofde vakantie met [minderjarige] ) in Rusland gebleven, terwijl de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen.
De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat er niet is voldaan aan een van de twee vereisten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a en b HKBV 1996, voor de uitzonderingsituatie dat er rechtsmacht toekomt aan de staat waar de minderjarige op dit moment zijn gewone verblijfplaats heeft. De vader heeft immers onderhavig verzoek ingediend en hij heeft dit gedaan voordat [minderjarige] een jaar in Rusland verbleef.
De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om over de zaak te oordelen. De rechtbank zal op het door de vader gedane verzoek, overeenkomstig artikel 15 lid 1 van het HKBV 1996, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezamenlijk gezag op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen beëindigen, als later de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel zijn de gronden van artikel 1:251a eerste en derde lid BW van overeenkomstige toepassing. Het gezamenlijk gezag kan dus worden beëindigd als er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of als wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
Nu de moeder niet in de procedure is verschenen (en dus geen verweer heeft gevoerd), gaat de rechtbank uit van de volgende omstandigheden. De vader heeft toestemming gegeven voor een vakantie van de moeder met [minderjarige] naar Rusland van 14 oktober 2023 tot 15 november 2023. Sinds het vertrek op 14 oktober 2023 zijn de moeder en [minderjarige] echter niet meer teruggekeerd naar Nederland. De vader stelt dat de moeder zich schuldig maakt aan het ongeoorloofd achterhouden van [minderjarige] en dat zij in strijd handelt met de belangen van [minderjarige] . Zo zou [minderjarige] zich volgens de vader in een onveilige omgeving begeven en onthoudt de moeder hem van de nodige zorg en scholing. Het contact met de moeder is erg moeizaam en met [minderjarige] is er nauwelijks contact. Door het onrechtmatig en zorgelijk handelen van de moeder is het volgens de vader in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat hij het eenhoofdig gezag krijgt, dan wel dat (subsidiair) de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem wordt bepaald. De vader hoopt daarbij, met deze beschikking in de hand, verdere juridische stappen te kunnen ondernemen in Rusland om te zorgen dat [minderjarige] weer terug zal keren naar Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat het gezamenlijk gezag niet in stand kan blijven. De verhouding tussen de ouders is ernstig verstoord doordat de moeder op 14 oktober 2023 met [minderjarige] is afgereisd naar Rusland ten behoeve van een vakantie, maar vervolgens niet is teruggekeerd. De moeder houdt [minderjarige] dan ook in strijd met het gezagsrecht in Rusland. [minderjarige] is in Nederland geboren en opgegroeid en is door de moeder plotseling uit zijn vertrouwde omgeving weggehaald. De communicatie tussen de ouders is minimaal en de vader heeft uitsluitend sporadisch (video)belcontact met [minderjarige] , wanneer de moeder dat toestaat. De moeder heeft met dit handelen laten zien dat zij niet in het belang van [minderjarige] denkt en handelt. De vader heeft daarentegen toegelicht op de zitting de zorg voor [minderjarige] samen met de moeder te willen delen en heeft zijn leven zo ingericht dat dit mogelijk is. De vader laat daarmee zien wel te denken en handelen in het belang van [minderjarige] .
De Raad heeft op de zitting de zorg geuit of er alternatieven zijn benut, naast het onderhavige verzoek, om de terugkeer van [minderjarige] te realiseren. De Raad maakt zich zorgen over de situatie van [minderjarige] , nu de moeder op 14 oktober 2023 plots met hem naar Rusland is vertrokken. De Raad heeft de hoop geuit dat de ouders op enige wijze in nader contact tot elkaar kunnen treden in het belang van [minderjarige] . De rechtbank onderschrijft deze hoop, al ziet zij ook dat dit helaas tot op heden (zo’n anderhalf jaar sinds het vertrek) nog niet is gebeurd, waarbij de geruime fysieke afstand ook een complicerende factor is.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vader alleen met het gezag over hem te belasten.
Nu de vader het eenhoofdig gezag zal hebben volgt uit het bepaalde in artikel 1:12 BW dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. De rechtbank zal het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen daarom afwijzen bij gebrek aan belang.

BeslissingDe rechtbank:

bepaalt dat voortaan alleen aan de vader, [de vader] het gezag zal toekomen over de minderjarige:
- [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking voor zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van T.D. Somer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 2 mei 2025.