ECLI:NL:RBDHA:2025:8272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
NL25.8868 en NL25.8869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvraag zonder nieuwe relevante elementen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben, heeft op 14 januari 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft deze aanvraag op 24 februari 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 1 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren.

Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat zijn verklaringen over desertie en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig werden geacht. In zijn opvolgende aanvraag heeft eiser nieuwe argumenten aangedragen, waaronder zijn ziek zijn en gewetensbezwaren tegen militaire dienst. De rechtbank oordeelt echter dat deze argumenten niet als nieuwe feiten of omstandigheden kunnen worden aangemerkt, omdat ze niet zijn onderbouwd en eerder al zijn behandeld in de vorige procedure. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding meer voor is na de beslissing op het beroep. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.8868 en NL25.8869
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 14 januari 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 24 februari 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben de rechtbank voorafgaand aan de zitting medegedeeld niet aanwezig te zullen zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. Op 12 november 2021 heeft eiser voor het eerst asiel aangevraagd. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij vreest voor Haftar en zijn leger omdat hij is gedeserteerd uit militaire dienst. Verweerder heeft de desertie en problemen als gevolg daarvan niet geloofwaardig geacht en de asielaanvraag van eiser met het besluit van 7 februari 2024 afgewezen als ongegrond. Tijdens de beroepsprocedure is eiser toen met onbekende bestemming vertrokken. De rechtbank heeft zijn beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. [1]
Op 14 januari 2025 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij in verschillende Europese landen geregistreerd staat met verschillende herkomstlanden, waaronder Mali en Niger. Zelf zegt eiser dat hij uit Libië komt. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij ziek is en een operatie nodig heeft. Verder heeft eiser verklaard dat hij verplicht was om deel te nemen aan de militaire dienst. In de zienswijze is nog toegevoegd dat eiser gewetensbezwaren heeft tegen de militaire dienst en daarom een gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Libië. Ook heeft eiser gewezen op de veranderde algemene situatie in Libië.
3. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van zijn aanvraag. [2] Eiser heeft niet duidelijk gemaakt op welke manier relevant is dat hij in andere Europese landen geregistreerd is met een ander herkomstland, omdat verweerder in zijn eerdere procedure geloofwaardig heeft gevonden dat hij uit Libië komt. Ook heeft eiser in zijn vorige procedure al verklaard over de dienstplicht. Dat eiser gewetensbezwaren zou hebben, is ook geen nieuw element of bevinding omdat dit pas in de zienswijze is gesteld en eiser dit niet in zijn gehoor heeft verklaard. Ook de verwijzing naar de algemene situatie in Libië is geen nieuw element of bevinding, omdat eiser niet heeft toegelicht op welke manier de aangehaalde algemene informatie ziet op zijn eigen persoonlijke situatie. Tot slot heeft verweerder erop gewezen dat bij een opvolgende asielaanvraag niet ambtshalve wordt getoetst of uitstel van vertrek moet worden verleend op grond van medische omstandigheden. [3] Verweerder heeft verwezen naar het eerder opgelegde terugkeerbesluit en heeft aan eiser een inreisverbod van twee jaar opgelegd omdat eiser de Europese Unie niet heeft verlaten binnen de periode dat hij moest vertrekken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser meent wel nieuwe feiten en omstandigheden te hebben aangedragen. Hij heeft in zijn eerste asielaanvraag verklaard dat hij gedwongen wordt om in militaire dienst te gaan in Libië. In de opvolgende asielaanvraag vult hij dit aan door aan te geven dat hij dit ook niet wil vanwege principiële overwegingen. Verweerder heeft eisers gewetensbezwaren ten onrechte niet aangemerkt als een novum en getoetst of eiser voldoet aan de criteria van het Antikian-arrest. Ook heeft verweerder nagelaten om te toetsen of de huidige situatie in Libië kan leiden tot een andere uitkomst. Verweerder heeft het besluit daarom onzorgvuldig voorbereid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Verweerder heeft de stelling van eiser in de zienswijze dat hij gewetensbezwaren heeft, niet als nieuw element of bevinding hoeven aanmerken. Eiser heeft hier in zijn gehoor niets over verklaard. Dat dit wel in de zienswijze is aangevoerd – overigens zonder enige onderbouwing – maakt dit niet anders. Daarnaast zijn eisers verklaringen over de dienstplicht in zijn eerdere asielprocedure al ongeloofwaardig bevonden. Verder heeft eiser niet toegelicht hoe de gewijzigde algemene situatie in Libië voor hem persoonlijk een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade op zal leveren. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 13 augustus 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:5478.
2.Op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw.