Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015, V-nummer: [V-nummer] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2024, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Loth),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een moeder van twee minderjarige kinderen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag echter afgewezen met een besluit van 27 januari 2025, waarbij de aanvraag als kennelijk ongegrond werd bestempeld. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting vond plaats op 31 maart 2025, waar verzoekster, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft de zaak in samenhang met een andere zaak (NL25.5121) behandeld. In de uitspraak van die andere zaak is door de rechtbank al een beslissing genomen op het beroep, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, in aanwezigheid van griffier mr. W.J.T. Twijnstra. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 mei 2025, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.