ECLI:NL:RBDHA:2025:8275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
NL24.33311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser uit de Democratische Republiek Congo wegens ongeloofwaardige schadevergoedingsproblemen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, afkomstig uit de Democratische Republiek Congo (DRC), heeft op 5 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 29 juli 2024 afgewezen, omdat de minister de gestelde problemen van eiser met betrekking tot een schadevergoeding ongeloofwaardig achtte. Eiser stelt dat hij bedreigd is vanwege een schadevergoeding die hij nog niet volledig heeft ontvangen, en dat zijn vader en broer zijn overleden na bedreigingen. De rechtbank heeft op 1 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht twijfels heeft geuit over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Eiser heeft geen bewijsstukken kunnen overleggen die zijn verhaal ondersteunen, ondanks dat hij beweert dat deze documenten beschikbaar zijn. De rechtbank vindt het onaannemelijk dat eiser bedreigd zou zijn in verband met een dossier dat al jaren stil ligt. Bovendien zijn de verklaringen van eiser over de dood van zijn familieleden niet onderbouwd met bewijs. De rechtbank oordeelt dat de algemene omstandigheden in de DRC niet voldoende zijn om asiel te verlenen en dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de asielaanvraag is afgewezen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 5 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 juli 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Kabula als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt uit de Democratische Republiek Congo (hierna: DRC) te komen en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983. Hij vreest bij terugkeer naar de DRC gevaar te lopen in verband met de uitbetaling van een schadevergoeding. De rechtbank in de DRC zou verschillende Oekraïense bemanningsleden van een boot hebben veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen. Dit was het gevolg van een incident dat op de boot zou hebben plaatsgevonden tussen de bemanning en een aantal andere mannen, waaronder eiser. Eiser heeft verklaard dat hij het eerste deel van de schadevergoeding heeft ontvangen, maar het tweede deel niet. Nadat een parlementslid dit onderwerp had aangekaart, zijn er problemen ontstaan volgens eiser. Eiser zou daarna zijn bedreigd door drie mannen. Zijn vader en broer zijn kort na de bedreiging vergiftigd en zelfs overleden. Na het overlijden van zijn vader en broer is eiser nog een keer bedreigd. Dezelfde drie mannen zouden hebben gezegd dat eiser net als zijn vader en broer vermoord zou worden als hij door zou gaan met acties om de volledige schadevergoeding te krijgen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder vindt het geloofwaardig dat eiser aanwezig was bij het incident op de boot. Verweerder vindt de gestelde problemen die te maken hebben met de schadevergoeding echter ongeloofwaardig. Verweerder werpt onder meer tegen dat eiser allerlei documenten in de DRC stelt te hebben ter onderbouwing van zijn relaas, maar dat hij deze documenten niet kan overleggen. Ook vindt verweerder het onaannemelijk dat eiser werd bedreigd vanwege een dossier dat al jaren stilligt.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser betoogt dat verweerder het ten onrechte ongeloofwaardig vindt dat hij problemen heeft gehad die te maken hebben met de schadevergoeding. Volgens eiser is het heel logisch dat er na de bespreking door het parlementslid hernieuwde aandacht is gekomen voor eisers zaak en dat dit tot nieuwe bedreigingen heeft geleid. Ook komt het vaker voor dat familieleden in dit soort zaken worden bedreigd om druk uit te oefenen op het doelwit zelf. Eiser verwijst tot slot naar meerdere openbare bronnen waaruit volgens hem blijkt dat burgers in de DRC regelmatig slachtoffer worden van overtredingen van mensenrechten (van het regime dan wel derden) en dat van effectieve rechtsbescherming nauwelijks sprake is. Hij kan de betaling van het overige deel van de schadevergoeding dan ook niet via het rechtssysteem afdwingen en zal niet beschermd worden tegen nieuwe bedreigingen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde problemen in verband met de schadevergoeding niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1.
Verweerder heeft allereerst mogen tegenwerpen dat eiser heeft verklaard meerdere documenten te hebben om zijn verhaal te onderbouwen, maar dat hij deze documenten niet heeft overgelegd. Bij eisers moeder thuis zouden documenten liggen van de aangiftes die hij heeft gedaan tegen de bedreigingen. Ook zouden er rapporten uit het ziekenhuis zijn over het overlijden van eisers vader en broer. Eiser heeft verklaard dat zijn oom al deze documenten zou opsturen, maar tot op heden heeft eiser deze documenten niet overgelegd. Op de zitting heeft eiser verklaard dat het gevaarlijk zou zijn voor zijn familie om de documenten (via zijn telefoon) naar hem te sturen, maar verweerder heeft hier tegenover kunnen stellen dat eisers familie eerder wel andere documenten in het schadevergoedingsdossier via zijn telefoon naar hem heeft kunnen sturen.
5.2.
Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen over de bedreigingen onlogisch vindt. Zo heeft verweerder het onaannemelijk mogen vinden dat eiser in 2018 bedreigd zou zijn om te stoppen met de schadevergoedingszaak, omdat de zaak sinds 2011 al praktisch stillag. De enkele omstandigheid dat eiser via een parlementslid in 2017 aandacht vroeg voor het dossier, maakt het oordeel niet anders. Verweerder heeft namelijk van belang mogen achten dat eiser na de aandacht in 2017 pas in mei 2018 bedreigd zou zijn en dat er op geen enkele andere manier een reactie is gekomen op de roep om aandacht voor de schadevergoedingszaak. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog over de hernieuwde aandacht als oorzaak van de bedreigingen.
5.3.
Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat de verklaringen van eiser over het verband tussen het overlijden van zijn familieleden en de schadevergoedingszaak alleen gebaseerd zijn op zijn eigen vermoedens. Eiser heeft de betreffende ziekenhuisrapporten niet zelf ingezien. Ook heeft verweerder het onlogisch mogen vinden dat de daders over zijn gegaan tot het vermoorden van eisers vader en broer, terwijl zij bij eiser alleen zijn overgegaan tot bedreiging. Tot slot heeft verweerder mogen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat eiser wel aangifte heeft gedaan van de bedreiging, maar niet van de gestelde moorden op zijn vader en broer.
5.4.
Eisers stelling dat het in de DRC vaker voorkomt dat familieleden bedreigd worden om een doelwit onder druk te zetten, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Hiervoor vindt de rechtbank van belang dat eiser geen informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat familieleden van een doelwit zelfs zouden worden vermoord om een doelwit onder druk te zetten. Eiser heeft zijn verklaring dat andere betrokken families in de schadevergoedingszaak of vergelijkbare zaken worden vermoord, niet nader onderbouwd.
5.5.
Tot slot leidt ook de verwijzing naar de aangehaalde openbare informatie niet tot een andere conclusie. Los van het feit dat eiser niet heeft geconcretiseerd wat hij met deze aangehaalde informatie wenst aan te tonen, overweegt de rechtbank dat de algemene omstandigheden in de DRC onvoldoende zijn voor het verlenen van een asielvergunning. Verweerder heeft er op de zitting niet ten onrechte op gewezen dat de autoriteiten in eisers geval juist wel rechtsbescherming hebben geboden tegen de Oekraïense bemanning. Voor zover eiser betoogt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt omdat hij het resterende bedrag van de schadevergoeding niet kan afdwingen vanwege onvoldoende effectieve rechtsbescherming, volgt de rechtbank hem daarin niet.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen over de problemen met de schadevergoeding ongeloofwaardig vindt. Verweerder heeft daarom voldoende uitgelegd waarom hij de asielaanvraag heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).