ECLI:NL:RBDHA:2025:8277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag van Ethiopische eiseres en verzoek om verblijfsvergunning voor minderjarige

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de herhaalde asielaanvraag van een Ethiopische eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Eiseres was van mening dat de minister van Asiel en Migratie ambtshalve een verblijfsvergunning voor haar jongste kind, [minderjarige 2], moest verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister niet verplicht was om dit te doen, omdat er geen sprake was van een reëel gezinsleven tussen [minderjarige 2] en zijn vader, en dat de belangenafweging in het nadeel van [minderjarige 2] uitviel. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die als ongegrond was verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had samengewerkt met eiseres in de procedure. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de proceskosten niet vergoed.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5121
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer] ,

mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015, V-nummer: [V-nummer] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2024, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: J. P. Arts).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de herhaalde asielaanvraag van eiseres. Eiseres is het hier niet mee eens. Ook vindt eiseres dat de minister aan [minderjarige 2] ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM moet verlenen. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven en dat de minister aan [minderjarige 2] ook niet ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM hoefde te verlenen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiseres heeft op 27 juni 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Voor eiseres en haar zoon [minderjarige 1] is dit een herhaalde asielaanvraag. Voor [minderjarige 2] is dit zijn eerste asielaanvraag. Eiseres stelt van Ethiopische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 januari 2025 de aanvraag van eiseres en zoon [minderjarige 1] afgewezen als kennelijk ongegrond. Ten aanzien van [minderjarige 2] is de aanvraag afgewezen als ongegrond. Tevens heeft de minister geweigerd aan [minderjarige 2] ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, B. Ogbamichael als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Eerdere asielprocedure
6. Bij besluit van 15 juni 2021 is een eerdere asielaanvraag van eiseres van 17 september 2019 afgewezen als ongegrond. Aan deze aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij samen met [minderjarige 1] Ethiopië heeft verlaten vanwege mishandelingen van haar echtgenoot en bedreigingen van haar familie. Dit asielmotief is door de minister ongeloofwaardig geacht. Bij uitspraak van 7 oktober 2021 is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep is deze uitspraak bevestigd en het besluit van 15 juni 2021 staat daarmee in rechte vast.
Het asielrelaas en de verklaringen ten aanzien van [minderjarige 2]
7. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag (opnieuw) ten grondslag gelegd dat zij vreest voor problemen met haar familie in Ethiopië. Daarnaast vreest eiseres voor de verslechterde algemene veiligheidssituatie in Ethiopië. Terugkeer naar Ethiopië zal een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) opleveren. Ter onderbouwing heeft eiseres (landen)informatie overgelegd over de veiligheidssituatie in de regio [regio] in Ethiopië. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat haar neef in 2023 is vermoord in [plaats] .
8. Eiseres heeft verder verklaard dat [minderjarige 2] een Eritrese vader heeft, die hem heeft erkend. Zij hebben een relatie, maar wonen niet bij elkaar, omdat dit niet kan vanwege [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft namelijk traumatische ervaringen heeft gehad met zijn eigen vader en is daar nog niet over heen, aldus eiseres.
Het bestreden besluit
9. De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht, evenals in de vorige procedure. De minister stelt zich ten eerste op het standpunt dat de bedreigingen en mishandelingen door de familie van eiseres in de vorige procedure ongeloofwaardig zijn geacht en dat dit in rechte vast staat. Vervolgens stelt de minister dat eiseres haar vrees voor een schending van artikel 3 van het EVRM niet aannemelijk heeft gemaakt. Wat betreft de moord op de neef wijst de minister erop dat eiseres niet weet wie hem heeft vermoord en ook geen directe aanwijzingen heeft dat de moord iets met haar persoonlijke situatie te maken heeft. De bij de aanvraag overgelegde (landen)informatie over Ethiopië ziet op de situatie in de regio [regio] , in het noorden van Ethiopië, terwijl eiseres afkomstig is uit [plaats] (centraal-Ethiopië). Eiseres heeft tijdens het gehoor niet kunnen aangeven hoe de aangehaalde (landen)informatie toeziet op haar persoonlijke situatie. Daarnaast volgt uit het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië van januari 2024 dat de veiligheidssituatie in [plaats] over het algemeen relatief goed is. Eisers komen daarom niet in aanmerking voor een asielvergunning. Nu de aanvraag van eiseres en [minderjarige 1] een opvolgende aanvraag betreft die niet-ontvankelijk is verklaard, heeft de minister de door hen ingediende asielaanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond (artikel 31b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw). De aanvraag van [minderjarige 2] is ongegrond verklaard (artikel 31, eerste lid, van de Vw). Verder heeft de minister in het besluit ook geweigerd ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen aan [minderjarige 2] . Tussen [minderjarige 2] en zijn vader wordt geen familie-of gezinsleven aangenomen, omdat [minderjarige 2] niet is geboren uit een reëel huwelijk of een niet-huwelijkse relatie en, hoewel de vader [minderjarige 2] heeft erkend, er niet is gebleken dat er sprake is van een hechte persoonlijke band. Ook indien wel gezinsleven wordt aangenomen, valt de te maken afweging van de belangen van [minderjarige 2] en die van de Nederlandse overheid, in het nadeel uit van [minderjarige 2] , aldus de minister.
Samenwerkingsverplichting
10. Eiseres voert in beroep aan dat de minister niet heeft voldaan aan de samenwerkingsverplichting. De minister moet rekening houden met de lastige bewijspositie van de asielzoeker en moet de situatie in het land van herkomst onderzoeken in samenwerking met de asielzoeker. Eiseres stelt dat de minister dit onvoldoende heeft gedaan.
11. Het betoog slaagt niet. De rechtbank vindt dat eiseres niet heeft geconcretiseerd hoe de minister meer met haar had moeten samenwerken. De minister heeft eiseres met het gehoor opvolgende aanvraag de kans gegeven de feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan zij de herhaalde asielaanvraag heeft gedaan, en haar hierover vragen gesteld. Van schending van de samenwerkingsverplichting is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.

Artikel 3 van het EVRM

12. Verder beroept eiseres zich op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 november 2024 (M.I. tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2024:1112JUD005639021) waarin wordt benadrukt dat het risico op schending van artikel 3 van het EVRM actueel en met recente informatie moet worden beoordeeld. Volgens eiseres heeft de minister dit nagelaten.
13. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is in de eerste plaats aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Ook in voormeld arrest wordt naar dit uitgangspunt verwezen (§ 43). Eiseres heeft niet aangegeven met welke actuele informatie in dit geval (meer) rekening had moeten worden gehouden. De minister heeft wat betreft de gestelde problemen met de familie van eiseres verwezen naar dat deze problemen in de eerste procedure ongeloofwaardig zijn geacht. Verder heeft de minister betrokken dat eiseres geen aanwijzingen heeft dat de gestelde moord op de neef iets met haar situatie te maken heeft. Daarnaast heeft de minister wat betreft de door eiseres overgelegde (landen)informatie erop gewezen dat die informatie ziet op een ander deel van Ethiopië dan waar eiseres vandaan komt en eiseres niet heeft kunnen aangeven waarom dat voor haar van belang is. Ook is de huidige veiligheidssituatie in [plaats] zoals die blijkt uit de laatste landeninformatie door de minister betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich hiermee terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar vrees voor een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Ethiopië niet aannemelijk heeft gemaakt.
Artikel 8 van het EVRM
14. Tot slot is in beroep aangevoerd dat uitzetting van [minderjarige 2] in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat de vader van [minderjarige 2] een verblijfsvergunning asiel heeft in Nederland. Ook het terugkeerbesluit is in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat [minderjarige 2] hierdoor ontoelaatbaar van zijn vader wordt gescheiden.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in wat door eiseres is verklaard en hierover in de bestuurlijke fase en in beroep is aangevoerd, geen aanleiding hoeven zien om [minderjarige 2] ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Niet in geschil is dat [minderjarige 2] niet is geboren uit een reëel huwelijk. Of ten tijde van zijn geboorte sprake was van een daarmee op één lijn te stellen relatie tussen eiseres en de vader van [minderjarige 2] (waarmee volgens het beleid in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) sprake zou zijn van gezinsleven), is niet onderbouwd. Voor het geval dit niet zo is, dan kan alsnog sprake zijn van gezinsleven als sprake is van hechte persoonlijke banden. Ook daarvan is anders dan de verklaringen van eiseres geen bewijsmateriaal overgelegd, bijvoorbeeld ten aanzien van de financiële ondersteuning en de zorgtaken die de vader zou verrichten. Zelfs al zou gezinsleven moeten worden aangenomen, dan heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de te maken belangenafweging dan in het nadeel van [minderjarige 2] uitvalt. Hierbij heeft de minister onder meer mogen betrekken dat geen sprake is van inmenging in het gezinsleven nu [minderjarige 2] nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en dat hij nog maar net geboren is en nog geen binding heeft met Nederland. Ook heeft de minister mogen betrekken dat niet gebleken is van een objectieve belemmering voor de Eritrese vader van [minderjarige 2] om de relatie voort te zetten in [plaats] in Ethiopië. Verder heeft de minister mogen wijzen op het economische belang van de Nederlandse Staat. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiseres heeft in het beroepschrift ook nog betoogd dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM indien eiseres gescheiden zou worden van haar partner. De rechtbank constateert dat niet eerder is aangevoerd dat ook ten aanzien van eiseres sprake zou zijn van schending van deze verdragsbepaling. Ook ter zitting bij de rechtbank is dit betoog niet nader genoemd of onderbouwd. Voor zover al sprake zou zijn van een (impliciet) betoog op dit punt, heeft de minister in zijn beleid in paragraaf C1/4.8 van de Vc neergelegd dat bij opvolgende asielaanvragen geen gebruik wordt gemaakt van de ambtshalve bevoegdheid vervat in artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit. In samenhang met de toelichting daarop in WBV 2022/8 (Stc 2022, 8628) heeft de minister hiermee voldoende gemotiveerd waarom van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt. Dit betoog kan daarom in deze procedure niet slagen. Eiseres kan desgewenst hiervoor een reguliere aanvraag indienen.

Conclusie en gevolgen

17. De minister heeft de aanvraag van eiseres en [minderjarige 1] op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond. De aanvraag van [minderjarige 2] is op goede gronden afgewezen als ongegrond en de minister heeft hem een verblijfsvergunning regulier mogen weigeren. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.