Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer] ,
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015, V-nummer: [V-nummer] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2024, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Loth),
Rechtbank Den Haag
Deze uitspraak betreft de afwijzing van de herhaalde asielaanvraag van een Ethiopische eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Eiseres was van mening dat de minister van Asiel en Migratie ambtshalve een verblijfsvergunning voor haar jongste kind, [minderjarige 2], moest verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister niet verplicht was om dit te doen, omdat er geen sprake was van een reëel gezinsleven tussen [minderjarige 2] en zijn vader, en dat de belangenafweging in het nadeel van [minderjarige 2] uitviel. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die als ongegrond was verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had samengewerkt met eiseres in de procedure. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de proceskosten niet vergoed.