5.2.Verzoekers vragen het verwijderingsbesluit op te schorten totdat op het bezwaarschrift is beslist. Ook vragen zij de maatregel van de één op één begeleiding op te schorten en de zoon in staat te stellen om klassikaal onderwijs te volgen totdat op het bezwaarschrift is beslist.
6. In het verweerschrift stelt verweerder nog dat geen sprake is van een spoedeisend belang om de gevraagde voorziening te treffen. Verweerder heeft toegezegd dat de één op één begeleiding zal blijven doorlopen tot het moment van de mondelinge behandeling van de klacht van verzoekers bij de geschillencommissie passend onderwijs (gpo) op
16 mei 2025. Indien verzoekers deze begeleiding niet passend vinden is er een plek voor de zoon op een andere school.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er een spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening. Sinds het incident op 10 maart 2025 en naar aanleiding van het verwijderingsbesluit heeft de zoon niet meer deelgenomen aan klassikaal onderwijs. Nu bij schorsing van het bestreden besluit klassikaal onderwijs hervat zal worden kan hij met de gevraagde voorziening bereiken wat hij wenst en heeft hij daarbij bovendien een spoedeisend belang, gelet op de nadelige gevolgen die verbonden zijn aan het niet kunnen deelnemen aan het normale programma op school en die verweerder niet betwist. Dat klassikaal onderwijs wel direct mogelijk zou zijn op een andere school maakt niet dat het spoedeisend belang daarmee is komen te vervallen. Verzoekers hebben immers belangen gesteld bij het continueren van onderwijs op de eigen school. Het verwijderingsbesluit is verder diffamerend van aard zodat ook daarin een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is gelegen.
8. De bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot schorsing en verwijdering van een leerling is discretionair. Dat wil zeggen dat verweerder een zekere mate van beoordelingsruimte heeft om te bepalen of een leerling moet worden geschorst en/of verwijderd. De voorzieningenrechter moet die beslissingsruimte respecteren en daarom het bestreden besluit enigszins terughoudend toetsen.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de zoon op het schoolplein heeft gehandeld in nicotinezakjes. De verklaringen daarover van de docent die het handelen op 10 maart 2025 waargenomen heeft, het aantreffen van de nicotinezakjes en de mentorverklaring(en) waaruit blijkt dat een leerling aangeeft dat hij/zij snus heeft gekocht van de zoon, zijn daartoe afdoende. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaringen. Daarbij benadrukt de voorzieningenrechter dat de bewijsmaatstaf in deze zaak een andere is dan in een strafzaak. In het strafrecht moet namelijk worden beoordeeld of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat iemand een strafbaar feit heeft begaan, terwijl het gedrag van de zoon in deze zaak slechts aannemelijk gemaakt hoeft te worden.
10. Vervolgens is aan de orde of het verwijderingsbesluit evenredig is aan de ernst van de gedragingen van de zoon van verzoekers. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de gedraging van 10 maart 2025 ernstig genoeg is om de verwijdering te kunnen dragen en dat de eerdere schorsing van een dag in 2023 in verband met gebruik van alcohol tijdens een schoolreis daarbij voor verweerder niet van zwaarwegende betekenis was. Dit is dan ook de afweging die de voorzieningenrechter zal beoordelen.
11. Verweerder sluit voor het verwijderingsbesluit aan bij het volgende onderdeel uit de leefregels: