ECLI:NL:RBDHA:2025:8281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
25/2763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verwijdering van leerling vanwege handelen in nicotinezakjes

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, ouders van een leerling, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van bestuur van de Stichting VO Haaglanden om hun zoon te verwijderen van school vanwege het handelen in nicotinezakjes. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 8 mei 2025, waarbij zowel verzoekers als de gemachtigde van de school aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zoon op 10 maart 2025 op het schoolplein nicotinezakjes heeft overhandigd aan andere leerlingen, wat door een docent is waargenomen en op camerabeelden is vastgelegd. De school heeft het in bezit hebben van nicotinezakjes en het (mogelijk) verkopen hiervan als ernstige overtredingen van de leefregels beschouwd, wat heeft geleid tot het verwijderingsbesluit. Verzoekers betwisten echter dat hun zoon heeft gehandeld in nicotinezakjes en vragen om schorsing van het verwijderingsbesluit totdat op hun bezwaarschrift is beslist. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is bij het verzoek, aangezien de zoon sinds het incident niet meer aan klassikaal onderwijs heeft deelgenomen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het verwijderingsbesluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2763

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster], uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. J. van Sintemaartensdijk),
en

het college van bestuur van de Stichting VO Haaglanden, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Lindeboom).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 13 maart 2025 heeft verweerder de zoon van verzoekers verwijderd [1] van het [school] in Den Haag (de school)
.Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam] (rector van de school).
1.3.
Op 12 mei 2025 is het dictum van de beslissing van de voorzieningenrechter telefonisch aan partijen meegedeeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Een docent van de school stelt op 10 maart 2025 gezien te hebben dat de zoon van verzoekers in de eerste pauze op het schoolplein vanuit het opbergvak van zijn scooter iets overhandigde aan andere leerlingen. Dit is ook te zien op camerabeelden. In de scooter van de zoon zijn een aantal doosjes met nicotinezakjes zonder tabak gevonden. De zoon ontkent nicotinezakjes verkocht te hebben aan leerlingen en zegt alleen een pakje sigaretten te hebben verkocht. De doosjes had hij in bewaring voor een leeftijdsgenoot. Een leerling verklaart nicotinezakjes van de zoon gekocht te hebben.
Wat heeft verweerder besloten?
4. De school geeft in het bestreden besluit aan dat zij het in bezit hebben van een grote hoeveelheid nicotinezakjes, het (mogelijk) verkopen hiervan, het verkopen van sigaretten aan minderjarigen en het bewaren van nicotinezakjes voor een onbekende op het terrein van de school zeer hoog opneemt. Hiermee wordt de veiligheid van leerlingen en medewerkers van de school in gevaar gebracht. Daarnaast zorgt de zoon ervoor dat minderjarige leerlingen op een makkelijke manier aan verslavende middelen kunnen komen. De school wijst op de leefregels waarin staat dat het in bezit hebben van verboden middelen niet is toegestaan en het geven of verkopen hiervan leidt tot onmiddellijke verwijdering. Het is bij wet verboden nicotinezakjes te verkopen. Daarnaast merkt verweerder op dat de zoon in 2023 al een keer een dag geschorst is vanwege betrokkenheid bij het kopen en consumeren van alcohol tijdens een schoolreis.
Wat vinden verzoekers?
5. Totdat het verwijderingsbesluit geëffectueerd wordt, krijgt de zoon één op één begeleiding. Deze begeleiding valt de zoon zwaar omdat de begeleiders overal mee naartoe lopen, zelfs naar het toilet. Als alle andere leerlingen vrij zijn moet de zoon ook op school verschijnen. Al met al voelt het voor de zoon als een extra vorm van bestraffing. Verzoekers achten het van belang dat hierover overleg plaatsvindt. De begeleiding bleek tijdens de toetsweek ook niet toereikend te zijn omdat de zoon belangrijke informatie uit de klas niet mee kreeg. De ontstane situatie is schadelijk voor de schoolcarrière van de zoon, die al eens eerder gedoubleerd heeft. Het is van essentieel belang dat een achterstand wordt voorkomen. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven.
5.1.
Het klopt niet dat nicotinezakjes zonder meer gelijk te stellen zijn aan drugs. Daarmee is er geen sprake van een overtreding van de van de leefregels van de school dan wel in ieder geval niet een overtreding die direct tot verwijdering leidt. Het hebben en bewaren van nicotinezakjes is niet verboden. Verzoekers betwisten dat er door hun zoon werd gehandeld in nicotinezakjes.
5.2.
Verzoekers vragen het verwijderingsbesluit op te schorten totdat op het bezwaarschrift is beslist. Ook vragen zij de maatregel van de één op één begeleiding op te schorten en de zoon in staat te stellen om klassikaal onderwijs te volgen totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Verweerschrift
6. In het verweerschrift stelt verweerder nog dat geen sprake is van een spoedeisend belang om de gevraagde voorziening te treffen. Verweerder heeft toegezegd dat de één op één begeleiding zal blijven doorlopen tot het moment van de mondelinge behandeling van de klacht van verzoekers bij de geschillencommissie passend onderwijs (gpo) op
16 mei 2025. Indien verzoekers deze begeleiding niet passend vinden is er een plek voor de zoon op een andere school.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er een spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening. Sinds het incident op 10 maart 2025 en naar aanleiding van het verwijderingsbesluit heeft de zoon niet meer deelgenomen aan klassikaal onderwijs. Nu bij schorsing van het bestreden besluit klassikaal onderwijs hervat zal worden kan hij met de gevraagde voorziening bereiken wat hij wenst en heeft hij daarbij bovendien een spoedeisend belang, gelet op de nadelige gevolgen die verbonden zijn aan het niet kunnen deelnemen aan het normale programma op school en die verweerder niet betwist. Dat klassikaal onderwijs wel direct mogelijk zou zijn op een andere school maakt niet dat het spoedeisend belang daarmee is komen te vervallen. Verzoekers hebben immers belangen gesteld bij het continueren van onderwijs op de eigen school. Het verwijderingsbesluit is verder diffamerend van aard zodat ook daarin een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is gelegen.
8. De bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot schorsing en verwijdering van een leerling is discretionair. Dat wil zeggen dat verweerder een zekere mate van beoordelingsruimte heeft om te bepalen of een leerling moet worden geschorst en/of verwijderd. De voorzieningenrechter moet die beslissingsruimte respecteren en daarom het bestreden besluit enigszins terughoudend toetsen.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de zoon op het schoolplein heeft gehandeld in nicotinezakjes. De verklaringen daarover van de docent die het handelen op 10 maart 2025 waargenomen heeft, het aantreffen van de nicotinezakjes en de mentorverklaring(en) waaruit blijkt dat een leerling aangeeft dat hij/zij snus heeft gekocht van de zoon, zijn daartoe afdoende. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaringen. Daarbij benadrukt de voorzieningenrechter dat de bewijsmaatstaf in deze zaak een andere is dan in een strafzaak. In het strafrecht moet namelijk worden beoordeeld of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat iemand een strafbaar feit heeft begaan, terwijl het gedrag van de zoon in deze zaak slechts aannemelijk gemaakt hoeft te worden.
10. Vervolgens is aan de orde of het verwijderingsbesluit evenredig is aan de ernst van de gedragingen van de zoon van verzoekers. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de gedraging van 10 maart 2025 ernstig genoeg is om de verwijdering te kunnen dragen en dat de eerdere schorsing van een dag in 2023 in verband met gebruik van alcohol tijdens een schoolreis daarbij voor verweerder niet van zwaarwegende betekenis was. Dit is dan ook de afweging die de voorzieningenrechter zal beoordelen.
11. Verweerder sluit voor het verwijderingsbesluit aan bij het volgende onderdeel uit de leefregels:

Alcohol en drugs

Het gebruik en bezit van alcohol en drugs zijn altijd verboden. Dit geldt ook voor de omgeving van de school en ook na afloop van de lessen. Wie betrapt wordt op overtreding van dit verbod wordt geschorst als laatste waarschuwing. Bij herhaling volgt onverbiddelijke definitieve verwijdering. Wie andere leerlingen drugs geeft of verkoopt, wordt onmiddellijk definitief verwijderd.

12. Het betoog van verweerder dat snus dan wel nicotinezakjes voor de toepassing van de leefregels gelijk te stellen is met drugs volgt de voorzieningenrechter niet. In het maatschappelijk verkeer en het normale spraakgebruik, maar ook door de wetgever wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen producten met nicotine (sigaretten, vapes en snus), alcohol en drugs. [2] Het feit dat elk van deze drie groepen middelen verslavend zijn en schadelijk voor de gezondheid, doet hier niet aan af. Ook uit de eigen leefregels van de school blijkt dat er onderscheid wordt gemaakt tussen bijvoorbeeld enerzijds het gebruik van alcohol en anderzijds dat van drugs. Immers duidt de tekst van de hierboven weergegeven passage uit de leefregels erop dat alleen bij verkoop of verstrekken van drugs wordt overgegaan tot onmiddellijke definitieve verwijdering, en dat dit bij alcohol anders is. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de regel dat bij het handelen in drugs direct verwijdering plaatsvindt niet zonder meer kan worden toegepast op het handelen in andere bij wet (voor minderjarigen) verboden middelen als alcohol of producten met nicotine. Hierbij is verder van belang dat het gaat om de zwaarste maatregel die de school tegenover een leerling kan nemen. Indien daarvoor beleidsregels worden opgesteld mogen daaraan vanuit een oogpunt van rechtszekerheid hoge(re) eisen worden gesteld. Uit de regels in hun huidige vorm is onvoldoende duidelijk dat een leerling ook bij handel in andere verboden middelen dan drugs, direct wordt verwijderd.
13. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de handel in nicotinezakjes op het schoolplein op 10 maart 2025 door de zoon een ernstige gedraging betreft. De zoon stelt daarmee immers op een makkelijke wijze nicotine beschikbaar aan minderjarige leerlingen met alle gezondheidsgevolgen van dien. Dit laat echter onverlet dat verweerder gelet op de systematiek die wordt gevolgd in de leefregels in dit geval niet zonder meer in redelijkheid tot de verwijdering van de zoon heeft kunnen besluiten. Er is ten slotte niet gebleken van andere verzwarende omstandigheden die in redelijkheid tot een andere afweging konden leiden.
14. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een gerede kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 13 maart 2025 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
16. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekers ook een vergoeding krijgen van hun proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.
Het dictum is telefonisch aan partijen meegedeeld op 12 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8.15 van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
2.Dit vindt bijvoorbeeld zijn weerslag in de voorbeeldreglementen voor scholen opgesteld door het Trimbos Instituut.