In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van 15 augustus 2024. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, maar de minister van Asiel en Migratie heeft binnen de gestelde termijn van acht weken geen beslissing genomen. Eiser stelt dat de minister ook niet heeft meegedeeld dat hij tot nader onderzoek zou overgaan, wat de termijn zou verlengen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld in de eerdere uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 28 maart 2025.