ECLI:NL:RBDHA:2025:8332
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verblijfsrecht van een Belgische gemeenschapsonderdaan in Nederland na beëindiging van rechtmatig verblijf
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres, een Belgische gemeenschapsonderdaan, tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf meer in Nederland omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank behandelt het beroep op 22 april 2025, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is, maar eiseres en haar gemachtigde zich afmelden. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen verblijfsrecht meer heeft, omdat zij onvoldoende heeft aangetoond dat zij naar werk heeft gezocht en een reële kans op werk heeft. De rechtbank wijst erop dat de belangenafweging van de minister, die in het nadeel van eiseres uitvalt, voldoende is onderbouwd. Eiseres heeft weliswaar een gezin met jonge kinderen en een partner met een arbeidshandicap, maar deze omstandigheden zijn niet van doorslaggevend belang. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van het discriminatieverbod en dat het beroep op artikel 10 van de Verordening 492/2011 niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 april 2025 door rechter A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen.