ECLI:NL:RBDHA:2025:8332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
NL24.22174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van een Belgische gemeenschapsonderdaan in Nederland na beëindiging van rechtmatig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres, een Belgische gemeenschapsonderdaan, tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf meer in Nederland omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank behandelt het beroep op 22 april 2025, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is, maar eiseres en haar gemachtigde zich afmelden. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen verblijfsrecht meer heeft, omdat zij onvoldoende heeft aangetoond dat zij naar werk heeft gezocht en een reële kans op werk heeft. De rechtbank wijst erop dat de belangenafweging van de minister, die in het nadeel van eiseres uitvalt, voldoende is onderbouwd. Eiseres heeft weliswaar een gezin met jonge kinderen en een partner met een arbeidshandicap, maar deze omstandigheden zijn niet van doorslaggevend belang. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van het discriminatieverbod en dat het beroep op artikel 10 van de Verordening 492/2011 niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 april 2025 door rechter A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22174
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Walther), en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , (gemachtigde: mr. S.H.J. Muijlkens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van 2 mei 2024 (bestreden besluit) waarin het bezwaar tegen het besluit van 11 oktober 2023 ongegrond is verklaard. In het besluit van 11 oktober 2023 is vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer heeft als gemeenschapsonderdaan omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden [2] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 22 april 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [3] , op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
2. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank oordeelt dat de minister heeft mogen vaststellen dat eiseres geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een gemeenschapsonderdaan, zoals eiseres die de Belgische nationaliteit heeft, ook na drie maanden rechtmatig verblijf in een andere lidstaat kan hebben. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als iemand in Nederland werknemer of zelfstandige is of Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen naar werk te zoeken en een reële kans op werk heeft. [4] Volgens eiseres voldoet zij aan die eis, omdat zij heeft gesolliciteerd en nu niet kan werken omdat er een zwaar voorwerp op haar voet is gevallen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat zij in de relevante periode naar werk heeft gezocht en een reële kans op werk heeft. Eiseres heeft in de bezwaarfase wel screenshots van enkele sollicitaties verstrekt, maar daaruit blijkt niet of die sollicitaties van eiseres waren, wanneer zij heeft gesolliciteerd en naar welke functies zij heeft gesolliciteerd. De minister heeft dan ook terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij onvoldoende naar werk heeft gezocht en een reële kans op werk heeft. Daarmee staat vast dat eiseres niet aan deze eis voldoet. De eventuele gevolgen van het voorwerp dat op een later moment op eiseres’ voet zou zijn gevallen, verandert dat niet. De minister heeft daarom mogen vaststellen dat eiseres in beginsel niet langer rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft.
4.2.
Ook de belangenafweging die de minister heeft gemaakt, hoefde niet anders uit te vallen. De minister heeft alle relevante elementen voldoende en kenbaar meegewogen en de belangenafweging in het nadeel van eiseres mogen laten uitvallen. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiseres Belgisch is, daar lange tijd heeft gewoond en nog maar kort in Nederland woont. Haar kinderen zijn bovendien nog jong en hebben in Nederland nog niet echt iets opgebouwd. Daar komt bij dat de minister zwaar heeft mogen laten meewegen dat eiseres sinds zij in 2022 naar Nederland is gekomen, een beroep op sociale middelen heeft gedaan. Dat eiseres in beroep heeft aangegeven dat huisvesting in België lastig is, heeft de minister niet van doorslaggevende betekenis in het voordeel van eiseres hoeven te achten. Datzelfde geldt voor de stelling dat eiseres geen familie heeft in België, waarbij de rechtbank betrekt dat eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar nog heeft gezegd dat zij wel familie in België heeft. De rechtbank merkt tot slot op dat zij ziet dat de situatie van eiseres lastig is. Zij heeft een gezin met twee jonge kinderen en haar partner heeft een aantal jaren terug een ongeluk gehad, dat invloed heeft op zijn arbeidsgeschiktheid. Ook dit heeft de minister echter voldoende betrokken in de afweging en de rechtbank vindt dat de minister tot de conclusie heeft kunnen komen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
4.3.
Van de gestelde schending van het discriminatieverbod is verder geen sprake. Er is geen sprake van gelijke gevallen. Bij Chavez-Vilchez [5] gaat het kort gezegd om minderjarige burgers van de Unie die als Unieburger gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan de verzorgende ouder (derdelander) het verblijfsrecht wordt ontzegd. Eiseres is geen derdelander, maar een EU onderdaan. Haar kinderen hoeven daarom niet de Unie te verlaten door dit besluit.
4.4.
Het beroep op artikel 10 van de Verordening 492/2011 slaagt ook niet. Het artikel heeft betrekking op mensen die werken of gewerkt hebben en het is daarom niet van toepassing op eiseres.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C.W. Ris-van Huussen, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
07 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit.
3.Zaak 24.22177.
4.Artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 10 mei 2017, in de zaak Chavez-Vilchez e.a., ECLI:EU:C:2017:354.