In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 17 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel 'familie en gezin', maar de minister heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, wat aanleiding gaf tot deze uitspraak.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft beslist. Eiseres had de minister op 25 februari 2024 in gebreke gesteld, maar de minister heeft geen verzoek gedaan om de beslistermijn te verlengen. De rechtbank legt de minister een nadere beslistermijn op van twee weken om alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 453,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres recht heeft op deze vergoeding, omdat zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing op schrift gesteld, waarbij de rechter en de griffier aanwezig waren.