ECLI:NL:RBDHA:2025:8388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/09/672015 / HA ZA 24-748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor schade door niet voldoen aan Bouwbesluit

In deze zaak vorderde de opdrachtgever schadevergoeding van de bestuurders van een bouwbedrijf, omdat de door hen gebouwde bedrijfsruimte niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit. De opdrachtgever stelde dat de bestuurders onrechtmatig hadden gehandeld door niet te voldoen aan hun zorgplicht als aannemers. De rechtbank oordeelde echter dat de bestuurders niet in privé aansprakelijk waren, omdat de verwijten van de opdrachtgever geen onrechtmatige daden waren zoals bedoeld in het Spaanse Villa-arrest. Bovendien werd het beroep op verjaring gehonoreerd, waardoor de vorderingen van de opdrachtgever werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders niet persoonlijk aansprakelijk konden worden gesteld, omdat de verwijten betrekking hadden op hun handelen als bestuurders van de vennootschap en niet op persoonlijke tekortkomingen. De opdrachtgever had de bestuurders pas in mei 2024 aansprakelijk gesteld, terwijl de verjaringstermijn al was verstreken. De rechtbank wees de vorderingen van de opdrachtgever af en veroordeelde deze in de proceskosten van de bestuurders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/672015 / HA ZA 24-748
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[bedrijf 1]te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna:
de opdrachtgever,
advocaten mrs. S.C. de Bakker en W.M. Zimmermann te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,

2.
[gedaagde 2]te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
hierna:
de bestuurders
advocaat mr. J.A.C. Donkersloot te Leiden.

1.Kern van de zaak

1.1.
Deze zaak ziet op een bedrijfsruimte die het bedrijf van de bestuurders zestien jaar geleden voor de opdrachtgever heeft gebouwd. Naar aanleiding van het voornemen om zonnepanelen op het dak van deze bedrijfsruimte te plaatsen, heeft de opdrachtgever constructieberekeningen laten maken waaruit blijkt dat de bedrijfsruimte niet voldoet aan het ten tijde van de bouw geldende Bouwbesluit.
1.2.
De opdrachtgever stelt dat dit het gevolg is van een onrechtmatige daad, die erin bestaat dat de bestuurders hebben gehandeld in strijd met een op hen als aannemers rustende zorgplicht. Zij stelt daardoor schade te hebben geleden en vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de bestuurders daarvoor aansprakelijk zijn, een voorschot op de schadevergoeding en vergoeding van gemaakte onderzoekskosten.
De bestuurders wijzen iedere aansprakelijkheid van de hand. Zij betwisten dat er bij de bouw van de bedrijfsruimte een zorgvuldigheidsnorm is geschonden of onrechtmatig is gehandeld. Bovendien zou de vordering zijn verjaard op grond van artikel 7:761 BW.
1.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de bestuurders niet in privé aansprakelijk zijn voor de door de opdrachtgever gevorderde schade, omdat de verwijten die de opdrachtgever de bestuurders maakt geen onrechtmatige gedragingen zijn als bedoeld in het
Spaanse Villa-arrest. Daarbij slaagt het beroep op verjaring. De vorderingen van de opdrachtgever worden daarom afgewezen.

2.2. De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 18 juli 2024, met de producties 1 t/m 17;
- het herstelexploot van 21 augustus 2024;
- de conclusie van antwoord, met de producties 1 t/m 4;
- het tussenvonnis van 13 november 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen.
2.2.
Op 17 februari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Namens eiseres zijn verschenen: de heer [naam] , vergezeld van zijn broer en bijgestaan door de advocaat voornoemd.
Aan de zijde van gedaagden is verschenen: de heer [gedaagde 2] , vergezeld van de heer G.S.J. Grinbergen (partijdeskundige) en bijgestaan door mr. J.J. Roeland.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.3.
Ten slotte is de vonnisdatum (nader) bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
De opdrachtgever exploiteert een bloembollenkwekerij in [vestigingsplaats] .
3.2.
De bestuurders waren de enige bestuurders van bouwbedrijf [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] BV).
3.3.
In 2004 heeft de opdrachtgever [bedrijf 2] BV in geschakeld voor de bouw van een bedrijfsruimte (hierna: “de bedrijfsruimte”).
3.3.1.
Op 17 maart 2005 heeft [bedrijf 2] BV als gemachtigde van de opdrachtgever middels een ‘Aanvraagformulier Bouwvergunning’ een reguliere bouwvergunning aangevraagd bij de gemeente Noordwijkerhout (hierna: de Gemeente) voor het bouwen van de bedrijfsruimte. Het aanvraagformulier vermeldt, voor zover relevant:

Hierbij verklaar ik (…) dat het gehele bouwwerk zal voldoen aan de eisen zoals die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003.
3.3.2.
Bij besluit van 26 mei 2006 heeft de Gemeente de bouwvergunning afgegeven. De bouwvergunning vermeldt, voor zover relevant:
"
REGULIERE BOUWVERGUNNING(...)2. ToetsingsgrondenOp grond van artikel 44 van de Woningwet mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien:a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft niet voldoet aan het Bouwbesluit 2003(...)2.1 BouwbesluitHet bouwplan is getoetst aan en voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003.(...)

3.Besluit(...)II. aan de heer C. de opdrachtgever is hierbij de gevraagde reguliere bouwvergunning verleend, overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekeningen;

III. aan de reguliere bouwvergunning zijn de volgende voorwaarden verbonden;- dat het bouwplan wordt uitgevoerd conform de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 en de bepalingen van de bouwverordening;- uiterlijk drie weken voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden moeten, conform het "Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning” de onderstaande stukken worden overgelegd:a. in tweevoud tekeningen en berekening van de te maken constructies."
3.3.3.
Na de vergunningverlening is de opdracht voor de bouw van de bedrijfsruimte aan [bedrijf 2] BV verstrekt door akkoord van de opdrachtgever op de (gewijzigde) offerte van 15 juni 2006 (hierna: de aannemingsovereenkomst). Partijen zijn een aanneemsom overeengekomen van € 126.780 exclusief BTW. De offerte vermeldt, voor zover relevant:
"(…) in bovenstaande prijs begrepen is: Alle benodigde tekenwerk (...) sterkteberekeningen (...)."3.3.4. Na verlening van de opdracht zijn de bouwwerkzaamheden van start gegaan. Daarbij waren aan de zijde van [bedrijf 2] BV diverse onderaannemers betrokken. Eind 2008 is de bedrijfsruimte gefinaliseerd en door de opdrachtgever in gebruik genomen.
3.4.
In 2019 had de opdrachtgever het plan om zonnepanelen op het dak van de bedrijfsruimte te plaatsen. Om zeker te stellen dat de bedrijfsruimte zonnepanelen kon dragen, heeft de opdrachtgever in januari 2002 een constructieberekening laten uitvoeren door Bouwtechnisch adviesbureau [bedrijf 3] V.O.F. (hierna: [bedrijf 3] ).
3.5.
[bedrijf 3] heeft de opdrachtgever om de oorspronkelijke constructieberekeningen gevraagd. De opdrachtgever en zijn advocaat zijn toen op zoek gegaan naar die berekeningen: eerst in eigen dossiers, daarna bij [bedrijf 2] B.V. en bij de Gemeente, maar zonder resultaat. [bedrijf 3] heeft daarom zonder de oorspronkelijke constructieberekeningen een (her)berekening gemaakt van de constructieve veiligheid van (uitsluitend) de middenspanten van de bedrijfsruimte. [bedrijf 3] kwam tot de volgende conclusie:
“Zoals uit de untiy checks (…) is op te maken, voldoen een groot deel van de staven niet aan de destijds, d.w.z. ten tijde van de bouw, te stellen eisen. Van sommige staven is de overschrijding niet groot, zoals b.v. de bovenregel (…) en de midden-vertikalen (…). Voor de trekstaaf is de overschrijding alweer groter (…). De onderstaven (…) en de bovendiagonalen (…) zijn al meer problematisch en dat geldt zeker voor de schuine staven naar de nok (…). In alle gevallen betreft het knikinstabiliteit. Er zijn derhalve twee mogelijke oplossingen, nl de profielen verzwaren of de kniklengte verkorten. De eerste mogelijkheid is veelal het meest economisch maar niet altijd eenvoudig te verwezenlijken. De tweede stuit vaak op technische of uitvoerbaarheids problemen.”3.6. Bij (klacht)brief van 11 juni 2020 heeft de opdrachtgever [bedrijf 2] BV op de hoogte gebracht van de bevinding van [bedrijf 3] – kortgezegd – dat de bedrijfsruimte niet voldoet aan het Bouwbesluit en dat hij [bedrijf 2] BV daarvoor aansprakelijk stelt.
3.7.
De opdrachtgever heeft vervolgens een deskundigenonderzoek laten verrichten door het Bureau voor Bouwpathologie, zowel ter controle van de constructieberekening van [bedrijf 3] als om de gehele bouwconstructie te laten controleren. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. De bevindingen zijn neergelegd in het (brief)rapport van 27 juli 2021 (hierna ook: Rapport BvB 2021). Bureau voor Bouwpathologie was van mening dat de bevindingen uit de constructieberekening van [bedrijf 3] juist waren en ook zij concludeerde dat de bedrijfsruimte constructief niet aan het Bouwbesluit voldeed. De herstelkosten werden op dat moment geraamd tussen € 45.000 en € 65.000. In 2024 is dat bijgesteld tot € 59.000 en € 72.600 (hierna ook: Rapport BvB 2024).
3.8.
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft de toenmalige advocaat van de opdrachtgever een afschrift van het rapport BvB 2021 aan [bedrijf 2] BV verzonden. [bedrijf 2] BV werd daarbij gesommeerd om binnen twee weken te bevestigen of zij de geconstateerde gebreken zelf of op haar kosten door een derde zou (laten) herstellen. Ook werden rechtsmaatregelen aangekondigd als niet tijdig aan de sommatie zou worden voldaan.
3.9.
De advocaat van [bedrijf 2] BV heeft gereageerd bij brief van 26 augustus 2021. Daarbij is, onder meer onder verwijzing naar de algemene voorwaarden van [bedrijf 2] BV, bericht dat [bedrijf 2] BV niet langer kan worden aangesproken voor de vermeende gebreken en dat daarom aan de sommatie geen gehoor zal worden gegeven. Ook is aangegeven dat [bedrijf 2] BV al jaren niet meer actief is, zodat het ook om die reden weinig zinvol was om haar aan te spreken.
3.10.
Hierop heeft de toenmalige advocaat van de opdrachtgever gereageerd bij brief van 2 september 2021. Kortgezegd hield die reactie in dat [bedrijf 2] BV geen beroep op haar algemene voorwaarden toekwam en dat haar inactief zijn voor de opdrachtgever geen reden was om af te zien van de procedure. Ten slotte werd [bedrijf 2] BV nogmaals gesommeerd om de gebreken aan de bedrijfsruimte te (laten) herstellen.
3.11.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft mr. Donkersloot daarop namens [bedrijf 2] BV geantwoord – kortgezegd – dat de vennootschap al geruime tijd geen bouwactiviteiten meer uitvoert, dat er geen verhaal meer in de vennootschap zit, waardoor de kosten van een andere aannemer niet betaald kunnen worden en een eventueel vonnis niet ten uitvoer kan worden gelegd. Bij e-mail van 14 september 2021 voegde mr. Donkersloot daaraan nog toe dat [bedrijf 2] BV wel degelijk een beroep op haar algemene voorwaarden toekwam.
3.12.
In een e-mail van 18 oktober 2021 heeft de toenmalige advocaat van de opdrachtgever mr. Donkersloot bericht dat de opdrachtgever niet langer nakoming maar vervangende schadevergoeding vorderde.
3.13.
Op 30 december 2022 is [bedrijf 2] BV ontbonden. Per 4 januari 2023 is [bedrijf 2] BV uitgeschreven uit het handelsregister, waarin is geregistreerd “
dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 30-12-2022.”.
3.14.
Bij brief van 22 mei 2024 hebben de advocaten van de opdrachtgever de bestuurders in privé aansprakelijk gesteld en gesommeerd om binnen twee weken een voorschot op de door de opdrachtgever geleden schade te betalen van € 63.000.
3.15.
Bij brief van 25 juni 2024 hebben de bestuurders de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.16.
Op 18 juli 2024 heeft de opdrachtgever de bestuurders gedagvaard.

4.Het geschil

4.1.
De opdrachtgever vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) voor recht verklaart dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de opdrachtgever geleden schade, nader op te maken bij staat,
en de bestuurders hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de opdrachtgever van:
b) € 72.600 aan voorschot op voornoemde schade,
c) € 1.863,40 aan onderzoekskosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
d) € 1.501 aan buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub 3 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling, en
e) de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
4.2.
De opdrachtgever legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
Ad. a)4.2.1. De bestuurders zijn aansprakelijk op grond van een onrechtmatige daad die is gelegen in de schending van de zorgplicht door de bestuurders als aannemer jegens de opdrachtgever. De bestuurders hebben bij de voorbereiding en de uitvoering van de werkzaamheden namelijk niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelen vakgenoot mag worden verwacht door (i) de bedrijfsruimte te bouwen die constructief niet voldoet aan de vereisten van het Bouwbesluit 2003 (hierna: “het Bouwbesluit”) en (ii) zonder hiervoor berekeningen in dienen bij de Gemeente dan wel (iii) door te bewerkstelligen dan wel toe te staan dat door [bedrijf 2] BV is gebouwd zonder of in afwijking van bouwkundige berekeningen met als gevolg een onveilig bouwwerk. Volgens de opdrachtgever hebben de bestuurders daarmee gehandeld in strijd met een op hen persoonlijk (als uitvoerende aannemer en niet als bestuurders van [bedrijf 2] BV) rustende zorgvuldigheidsverplichting, waarvoor gelet op het
Spaanse Villa-arrest (ECLI:NL:HR:2012:BX5881) de regels van ‘de normale’ onrechtmatige daad uit artikel 6:162 BW gelden. De opdrachtgever stelt schade te hebben geleden als gevolg van bedoeld handelen van de bestuurders. De schade, nader op te maken bij staat, bestaat uit de kosten voor herstel van de bedrijfsruimte en gemiste besparingen doordat de constructie de gewilde zonnepanelen niet kan dragen.
Ad. b)4.2.2. Onder verwijzing naar het Rapport BvB 2024 vordert de opdrachtgever een bedrag van € 72.600 als voorschot op voornoemde schade, te gebruiken voor het uitvoeren van de benodigde herstelwerkzaamheden om het dak van de bedrijfsruimte in overeenstemming te brengen met de geldende wetgeving en daarmee veilig te maken.
Ad. c)4.2.3. De opdrachtgever maakt ook aanspraak op een bedrag van € 1.863,40 incl. BTW, bestaande uit de kosten gemoeid met de inschakeling van Bureau voor Bouwpathologie.
Ad. d)4.2.4. Verder vordert de opdrachtgever de kosten die hij heeft gemaakt om buiten rechte tot een oplossing met de bestuurders te komen. Conform het ter zake geldende Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vordert de opdrachtgever daartoe een bedrag van € 1.501.
4.3. De bestuurders voeren verweer. Zij voeren onder meer aan dat de vermeende vorderingen van de opdrachtgever zijn verjaard. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van de opdrachtgever in de daadwerkelijke proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling5.1. De kernvraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de bestuurders in persoon aansprakelijk zijn voor de schade die de opdrachtgever stelt te lijden doordat [bedrijf 2] BV haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst niet zou zijn nagekomen.

5.2.
De opdrachtgever betoogt dat de bestuurders rechtstreeks aansprakelijk zijn voor die schade, op grond van een door hen jegens haar gepleegde onrechtmatige daad. De opdrachtgever wijst daartoe op het
Spaanse Villa-arrest van de Hoge Raad van 23 november 2021 (ECLI:NL:HR:2012:BX5881). Volgens de bestuurders mist dit arrest in dit geval toepassing.
Wat houdt het Spaanse Villa-arrest in?
5.3.
In het
Tulip Air-arrest van 5 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2628) heeft de Hoge Raad het Spaanse Villa arrest nader uitgelegd, en wel als volgt:

3.5.2 Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959).
3.5.3
Bestuurdersaansprakelijkheid is evenwel niet aan de orde in een geval als zich voordeed in het arrest HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881 (Spaanse Villa). Dat arrest had niet betrekking op het handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar op de vraag of de betrokkene, optredend als deskundig bemiddelaar (dienstverlener), had gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm. Zoals vermeld in rov 3.2.2 van genoemd arrest had het hof immers (in cassatie onbestreden) geoordeeld dat niet de vennootschap waarvan de betrokkene bestuurder was, maar de betrokkene zelf als bemiddelaar optrad. Voor toepassing van de verzwaarde maatstaf als hiervoor in 3.5.2 bedoeld, bestaan in een zodanig geval niet de aan het slot van 3.5.2 omschreven gronden.
(…)
3.5.4
Indien echter sprake is van handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, dient de vraag of hij ook persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de wederpartij lijkt ten gevolge van wanprestatie of een onrechtmatige daad van de vennootschap, steeds overeenkomstig de hiervoor in 3.5.2 bedoelde verzwaarde maatstaf te worden beantwoord.”
Wat betekent dit voor deze zaak?
5.4.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de door de opdrachtgever gemaakte verwijten niet zien op opzettelijke schending van enige door de bestuurders persoonlijk jegens haar in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm, maar betrekking hebben op hun handelen in hoedanigheid van bestuurders van [bedrijf 2] BV. Dit betekent dat aan de verzwaarde maatstaf van het
Spaanse Villa-arrest niet is voldaan, zodat de opdrachtgever de bestuurders niet rechtstreeks kan aanspreken. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
5.4.1.
De opdrachtgever verwijt de bestuurders dat zij de bedrijfsruimte hebben gebouwd wetende dat er geen (of: een foutieve) constructieberekening aan de bouwplannen ten grondslag lag, met als gevolg een onveilig bouwwerk dat niet aan het Bouwbesluit voldoet. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de ter discussie staande staalconstructie van de bedrijfsruimte niet door [bedrijf 2] BV en/of de bestuurders zelf als aannemers is gerealiseerd, maar door een door [bedrijf 2] BV ingeschakelde – ervaren en ter zake deskundige – onderaannemer.
5.4.2.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de opdrachtgever stelt dat de bestuurders van de gestelde gebreken afwisten, maar voor deze stelling biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. De bestuurders hebben gemotiveerd betwist dat zij van enig gebrek of ontbrekende berekeningen afwisten, en gemotiveerd benoemd waarom het volgens hen waarschijnlijker is dat er destijds wel berekeningen aan de Gemeente zijn toegezonden. Op die argumenten is de opdrachtgever niet meer ingegaan.
5.4.3.
Ook ten aanzien van de door de heer [naam] ter zitting genoemde gesprekken die hij met de heer [gedaagde 2] zou hebben gevoerd, heeft de opdrachtgever niet benoemd waarom deze gesprekken zouden hebben plaatsgevonden in het kader van de uitvoering van een met de bestuurders zelf gesloten aannemingsovereenkomst. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de stelling dat de bestuurders tijdens die gesprekken met de opdrachtgever voor zichzelf handelden en niet namens [bedrijf 2] BV, noch dat zij tijdens die gesprekken dingen deden of zeiden die hun bestuurderschap te buiten gingen.
5.4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de opdrachtgever ook een beroep gedaan op gevaarzetting door de bestuurders. Dit leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat het gestelde gevaar van instorting zich niet heeft verwezenlijkt. Integendeel, de constructie staat al meer dan de 15 jaar die volgens beide partijdeskundigen de voor de bedrijfsruimte geldende referentieperiode is.
5.4.5.
De verwijten die de opdrachtgever de bestuurders maakt, komen dus neer op klachten over wat zij als bestuurders van [bedrijf 2] BV hadden behoren te controleren. Dat is ook een vorm van tekortschieten, maar geen persoonlijk ernstig verwijtbare gedraging die de hiervoor onder 5.3 in rechtsoverweging 3.5.2 bedoelde verzwaarde maatstaf haalt.
5.4.6.
De opdrachtgever heeft echter expliciet aangegeven de aansprakelijkheid te baseren op artikel 6:162 BW en niet op de bepalingen van Boek 2 BW over bestuurdersaansprakelijkheid. Verder is gesteld noch gebleken dat de bestuurders zich schuldig hebben gemaakt aan gedragingen die vallen in de twee categorieën die in de rechtspraak over bestuurdersaansprakelijkheid zijn ontwikkeld (het lichtvaardig aangaan van
verplichtingen en verhaalsfrustratie).
5.5.
De opdrachtgever kan overigens ook geen schadevergoeding meer vorderen op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, omdat die vordering op grond van artikel 7:761 BW al is verjaard.
5.5.1.
Artikel 7:761 lid 1 BW bepaalt dat elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd, tenzij de verjaring is gestuit. Indien de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld waarbinnen deze het gebrek zou kunnen wegnemen, begint de verjaring pas te lopen aan het einde van die termijn of zoveel eerder als de aannemer te kennen heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen. Anders dan de opdrachtgever tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, is de verjaringstermijn begonnen te lopen op het moment dat na ontdekking van het gebrek werd geprotesteerd.
5.5.2. Naar eigen stelling van de opdrachtgever (randnummer 28 van de dagvaarding) is [bedrijf 2] BV bij brief van 2 augustus 2021 voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. Daarbij is een termijn gesteld van twee weken na dagtekening van die brief, dus tot en met 16 augustus 2021. De verjaringstermijn van artikel 7:761 lid BW is dus gaan lopen op 17 augustus 2021. Voor zover de brief van 18 oktober 2021 moet worden opgevat als een stuitingshandeling, is per 19 oktober 2021 een nieuwe verjaringstermijn aangevangen.
5.5.3.
De opdrachtgever had [bedrijf 2] BV in de twee jaren daarna en uiterlijk op 19 oktober 2023 aansprakelijk moeten stellen, of in elk geval de lopende verjaring moeten stuiten. Van enige stuitingshandeling in die periode is niet gebleken. Pas in mei 2024 heeft de opdrachtgever de bestuurders aansprakelijk gesteld en vervolgens gedagvaard. De verjaringstermijn was toen al ruim verstreken.
5.5.4.
Omdat de gestelde schadevordering van de opdrachtgever op [bedrijf 2] BV al is verjaard, bestaat er geen grond voor aansprakelijkstelling van haar bestuurders. Het gaat in dit geval immers om een afgeleide aansprakelijkheid: de bestuurder kan alleen aansprakelijk zijn als de vennootschap zelf ook kan worden aangesproken. Aan dit laatste staat de verjaring in de weg.
5.6.
Gelet op al het voorgaande worden de vorderingen (a) en (b) afgewezen. De nevenvorderingen (c) en (d) delen dit lot.
Proceskosten5.7. De opdrachtgever wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de bestuurders. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een uitzondering op de reguliere proceskostenvergoedingsregeling conform het liquidatie tarief. Volgens de Hoge Raad is dit alleen aan de orde onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Dergelijke omstandigheden zijn niet door de bestuurders gesteld en zijn ook niet gebleken.
5.8.
De proceskosten aan de zijde van de bestuurders worden als volgt begroot.
- griffierecht € 1.325
- salaris advocaat € 2.428 (2 punten à tarief IV van € 1.214)
- nakosten
€ 178(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.931.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt de opdrachtgever in de proceskosten van de bestuurders van € 3.931, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de opdrachtgever niet tijdig betaald en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de opdrachtgever € 92,- extra aan de bestuurders betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op
23 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type:1486