ECLI:NL:RBDHA:2025:8394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Algerijnse eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 1 maart 2025. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 24 april 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de eiser stelt dat hij onder dwang vingerafdrukken heeft afgegeven in Kroatië en dat hij daar geen asielaanvraag heeft ingediend. Hij betoogt dat er ernstige gebreken zijn in de asielprocedure en opvang in Kroatië, en dat overdracht aan Kroatië zou leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat het aan de eiser is om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is in zijn geval. De rechtbank concludeert dat de verweerder terecht heeft aangenomen dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, en dat de eiser niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om aan te nemen dat hij in Kroatië niet veilig behandeld zal worden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19150

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 24 april 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1993. Eiser heeft op 1 maart 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 31 juli 2023 in Kroatië een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 20 maart 2025 een terugnameverzoek gestuurd naar de Kroatische autoriteiten. Het terugnameverzoek is op 29 maart 2025 door Kroatië aanvaard. [3]
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is sprake van ernstige gebreken in de asielprocedure en de opvang in Kroatië. Daarnaast vinden er op grote schaal pushbacks plaats. Overdracht aan Kroatië leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM. [4] Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar passages uit rapporten [5] en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 17 juli 2024. [6] Eiser heeft in Kroatië enkel vingerafdrukken afgestaan onder dwang en daar geen asielaanvraag ingediend. Dit is onvoldoende om te stellen dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Dublin-lidstaten zijn op grond van de Eurodac-verordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. Voor zover eiser van mening is dat de Kroatische autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, of hem verkeerd of onjuist hebben geïnformeerd over de gevolgen van het afgeven van vingerafdrukken, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
5. Verweerder gaat er, gelet op de bevindingen vanuit Eurodac, dan ook terecht van uit dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder hierbij uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo is. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 9 oktober 2024 [7] bevestigd dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten zoals eiser in Kroatië te maken hebben met pushbacks. De door eiser overgelegde stukken leiden evenmin tot een ander oordeel. De door eiser overgelegde stukken dateren van voor de uitspraak van de Afdeling en bovendien blijkt niet dat de informatie uit die rapporten ook van toepassing is op Dublinclaimanten. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden dan ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam kan evenmin slagen, nu deze uitspraak is vernietigd door de Afdeling in voorgenoemde uitspraak. Eiser zal in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en verweerder mag ervan uitgaan dat eisers asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU nr. 604/2013).
3.Op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
4.Het Europees verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Rapport van the Border Violence Monitoring Network van maart 2023, rapport van US Department of State van 23 april 2024 en het AIDA-rapport van 10 juli 2024.