ECLI:NL:RBDHA:2025:8402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL24.48056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening van beroepsgronden in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'studie' behandeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met een besluit van 2 mei 2024, en het bezwaar van eiser is bij het besluit van 5 november 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft op 2 december 2024 beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat dit beroep geen beroepsgronden bevatte. Eiser kreeg de gelegenheid om deze gronden in te dienen tot en met 2 januari 2025, maar de gemachtigde heeft deze pas op 6 januari 2025 ingediend. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat de gemachtigde onvoldoende bewijs heeft geleverd van technische storingen die de indiening zouden hebben belemmerd. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Soedamah),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’, omdat hij niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend.
1.1.
De minister heeft de verblijfsvergunning van eiser met het besluit van 2 mei 2024 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 5 november 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de intrekking van de verblijfsvergunning gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep ontvankelijk?
3. Eiser heeft op 2 december 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 4 december 2024 vastgesteld dat dit beroep geen beroepsgronden bevatte en eiser daarom tot en met 2 januari 2025 de gelegenheid geboden om alsnog beroepsgronden in te dienen. De gemachtigde van eiser heeft dat pas op 6 januari 2025 gedaan. De rechtbank beantwoordt daarom eerst de, ook door de minister opgeworpen, vraag of het beroep van eiser ontvankelijk is. De rechtbank kan het beroep van eiser immers niet-ontvankelijk verklaren als de beroepsgronden pas na de termijn worden ingediend, [1] tenzij de termijnoverschrijding niet aan eiser valt toe te rekenen (en dus verschoonbaar is) [2] of als het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep onmiskenbaar tot gevolg zou hebben dat voor de vreemdeling terechtkomt in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM (de zogenoemde Bahaddar-exceptie). [3]
4. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat hij op 2 januari 2025 niet kon inloggen in de digitale systemen van de Rechtspraak, omdat zijn advocatenpas niet functioneerde. Dit leidde bij hem tot stress, waardoor hij naar een alternatieve oplossing heeft gezocht. Omdat de termijn eindigde vlak na een periode van feestdagen en vrije dagen en de ondersteunende ict-diensten hierdoor beperkt bereikbaar waren, heeft hij de beroepsgronden direct (en dus binnen de termijn) per post aan de rechtbank verzonden en zijn deze binnen een week na het verstrijken van de termijn door de rechtbank ontvangen. Technische problemen zijn volgens de rechtspraak een reden om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, [4] zodat de rechtbank aan de termijnoverschrijding voorbij moet gaan. Daarnaast wijst de gemachtigde van eiser erop dat eiser een groot belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van de zaak en dat de termijnoverschrijding beperkt van aard is.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Hoewel technische storingen op zichzelf genomen een reden kunnen zijn om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, heeft de gemachtigde van eiser onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een storing in de digitale systemen of met de advocatenpas. Hij heeft namelijk geen screenshot van een storings- of foutmelding overgelegd, en uit het storingenarchief van IVO Rechtspraak [5] (de ict-dienstverlener van de Rechtspraak) en de Nederlandse Orde van Advocaten [6] blijkt ook niet dat er op 2 januari 2025 een storing was bij het inloggen in digitale systemen van de Rechtspraak of bij het inloggen met de advocatenpas. Verder had de gemachtigde van eiser, zelfs als van een storing sprake zou zijn geweest, de beroepsgronden in het digitaal dossier moeten uploaden op de eerstvolgende dag na de dag waarop hij met het verhelpen van de storing bekend had kunnen zijn. [7] Dat de gemachtigde hieraan heeft voldaan door de beroepsgronden op 2 januari 2025 per post aan de rechtbank te sturen, volgt de rechtbank niet. Afgezien nog van het feit dat verzending van stukken in zaken waarin digitaal wordt geprocedeerd gebeurt door het uploaden van die stukken in het digitaal dossier (en dus niet per post), [8] heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgronden niet per aangetekende zending verstuurd en is de envelop door het postbedrijf ook niet gestempeld, zodat de verzending van de beroepsgronden op 2 januari 2025 onvoldoende is gebleken. Dat de termijnoverschrijding slechts beperkt van aard is en eiser belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn zaak, maakt het voorgaande niet anders. Het is tot slot ook niet gesteld of gebleken dat eiser door een niet-ontvankelijkverklaring terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser niet inhoudelijk beoordeelt. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dat staat in artikel 2.4, derde lid, aanhef en onder c, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken.
3.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 (
4.Eiser wijst op een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2024, het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 mei 2014, steeds zonder vindplaats.
5.[website 1]
6.[website 2] .
7.Dat volgt uit artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen.
8.Zie artikel 1.8, zevende lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken.