In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de toekenning van een proceskostenvergoeding in het kader van een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene. De gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, heeft namens de betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de opgelegde sanctie had vernietigd en een proceskostenvergoeding had toegewezen. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten toe te lichten tijdens een zitting op 2 april 2025. De kern van het geschil betreft de vraag of de officier van justitie terecht een proceskostenvergoeding in samenhang heeft toegekend voor vijf zaken die als samenhangend zijn aangemerkt. De gemachtigde betoogde dat er geen sprake was van gelijktijdige behandeling en dat de zaken verschillende feitencomplexen betroffen. De officier van justitie stelde echter dat er voldoende samenhang was, aangezien alle zaken gelijktijdig zijn behandeld en de verzoeken om informatie door het CVOM betrekking hadden op dezelfde rijroutes. De kantonrechter oordeelde dat de criteria voor samenhangende zaken waren voldaan en dat de halvering van de proceskostenvergoeding voor de schriftelijke ronde terecht was toegepast. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om een aparte proceskostenvergoeding afgewezen.