ECLI:NL:RBDHA:2025:8440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel van bewaring is opgelegd op 27 februari 2025 en eerder getoetst in een uitspraak van 20 maart 2025. Verweerder heeft op 24 maart 2025 de maatregel opgeheven, omdat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 14 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

De rechtbank beperkt de beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring is opgeheven. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 18 maart 2025 rechtmatig was. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.

Eiser betoogt ook dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank concludeert dat de enkele stelling van eiser over zijn kind in Duitsland onvoldoende is om te concluderen dat de maatregel onevenredig bezwarend is. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Koelman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (rechtmatig verblijf) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 27 februari 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 20 maart 2025. [1]
Verweerder heeft een voortgangsrapportages overlegd. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
Verweerder heeft op 24 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser op dezelfde dag zijn asielaanvraag van 27 februari 2025 heeft ingetrokken.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 14 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 maart 2025 (in de zaak NL25.11182) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 18 maart 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert allereerst aan dat zicht op uitzetting ontbreekt.
4. Voor een bewaring krachtens artikel 59b, eerste lid, van de Vw (rechtmatig verblijf) is zicht op uitzetting geen voorwaarde. [2] De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de asielaanvraag?
5. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn asielaanvraag.
6. Uit het rechtbankdossier blijkt dat op 13 maart 2025 een gehoor opvolgende asielaanvraag met eiser heeft plaatsgevonden en dat verweerder op 18 maart 2025 een voornemen heeft uitgebracht inzake de asielaanvraag van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister hiermee voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel?
7. Eiser betoogt tot slot dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Daartoe voert eiser aan dat hij een kind in Duitsland heeft en artikel 8 van het EVRM om die reden van toepassing is.
8. De rechtbank merkt op dat niet het opleggen van de maatregel van bewaring ter toetsing voorligt, maar het voortduren ervan. De vraag is dan ook niet of verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel, maar of is gebleken dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is voor eiser. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij een kind in Duitsland heeft vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat de maatregel voor hem onevenredig bezwarend is. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 25 maart 2025 blijkt daarnaast dat eiser zijn dochter (nog) niet formeel heeft erkend en niet op de geboorteakte staat vermeld, en dat eiser is verteld dat hij en zijn partner samen (los van de terugkeerprocedure) kunnen onderzoeken wat hun mogelijkheden zijn om een gezin in de EU te vormen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [3]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 20 maart 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:2583.
2.Vergelijk ABRvS 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.