ECLI:NL:RBDHA:2025:8442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.15574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel van bewaring is opgelegd op 18 februari 2025 en eerder getoetst in een uitspraak van 5 maart 2025. Eiser heeft op 7 april 2025 een asielaanvraag ingediend, maar deze op 8 april 2025 weer ingetrokken. De rechtbank overweegt dat de zogenoemde 48-uurs-regel niet bedoeld is om intrekkingen van asielaanvragen op te vangen, en dat verweerder de maatregel van bewaring niet had hoeven omzetten. De rechtbank concludeert dat er sinds de sluiting van het vorige onderzoek op 26 februari 2025 geen zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt, ondanks de lange tijdsduur van de eerdere aanvraag voor een laissez-passer. Eiser heeft niet aangetoond dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is, en de rechtbank wijst het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15574

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.Z. Sayin),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 18 februari 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 5 maart 2025. [1]
Verweerder heeft een voortgangsrapportage en vier verslagen van vertrekgesprekken overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar, waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Agourram. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 5 maart 2025 (in de zaak NL25.7787) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 26 februari 2025) rechtmatig is.
Had verweerder de grondslag van de maatregel van bewaring moeten omzetten?
2. Eiser betoogt allereerst dat verweerder de grondslag van de maatregel van bewaring had moeten omzetten, aangezien hij op 7 april 2025 een asielaanvraag had ingediend. Dat eiser deze aanvraag een dag later - op 8 april 2025 - weer heeft ingetrokken, maakt dit niet anders. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is de zogenoemde 48-uurs-regel bedoeld om verweerder de gelegenheid te geven de grondslag van de maatregel van bewaring om te zetten, en niet om intrekkingen van asielaanvragen op te vangen. Verweerder had de maatregel van bewaring van 28 februari 2025 - ondanks de intrekking van eisers asielaanvraag op 8 april 2025 - dan ook uiterlijk op 9 april 2025 moeten omzetten.
3. De rechtbank is het met eiser eens dat de zogenoemde 48-uurs-regel niet is bedoeld om intrekkingen van asielaanvragen op te vangen, zodat verweerder een afwachtende houding kan aannemen ten aanzien van het omzetten van de grondslag van de maatregel van bewaring. Het feit dat eiser zijn asielaanvraag echter een dag later heeft ingetrokken en dit binnen de termijn van 48 uur viel, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder onterecht heeft nagelaten om de grondslag van de maatregel om te zetten. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
4. Eiser betoogt daarnaast dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in zijn specifieke geval ontbreekt. Hoewel er jarenlang consistent is gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten over de eerdere aanvraag voor de afgifte van een laissez-passer (lp) van 18 maart 2021, heeft dit niet tot enig resultaat geleid. Gezien dit feit had verweerder bij de meest recente lp-aanvraag van 6 januari 2025 meer actie moeten ondernemen en op dossierniveau moeten rappelleren. Een standaardrappel is in dit geval dus niet voldoende. Eiser wijst in dit verband ook op een uitspraak van 19 november 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen. [2] In tegenstelling tot de situatie ten tijde van de uitspraak van 5 maart 2025, is er nu in de voortgangsrapportage meer inzicht verschaft over de eerdere lp-aanvraag van 18 maart 2021 en het lange tijdsverloop sindsdien. Verweerder heeft nagelaten toe te lichten waarom er in het kader van de eerdere lp-aanvraag geen presentatie voor eiser is gepland. Het feit dat eiser niet heeft meegewerkt, doet hieraan niet af. Tot slot merkt eiser op dat het tegenstrijdig is dat in de voortgangsrapportage wordt vermeld dat verweerder op 6 januari 2025 een antwoord van de Marokkaanse autoriteiten heeft ontvangen, terwijl tegelijkertijd wordt aangegeven dat verweerder geen antwoord heeft ontvangen. Eiser verzoekt verweerder om hierover opheldering te verschaffen.
5. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 5 maart 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverwegingen 3.1 en 3.2 van deze uitspraak. Dat de voortgangsrapportage van 3 april 2025 meer inzicht zou bieden in het tijdsverloop van de eerdere lp-aanvraag van 18 maart 2021, vormt voor de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat sinds de sluiting van het vorige onderzoek op 26 februari 2025 zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat de lp-aanvraag van 18 maart 2021 ten onrechte zo lang heeft doorgelopen en op 6 januari 2025 administratief is afgesloten. Vervolgens heeft verweerder op 8 januari 2025 een nieuwe lp-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat verweerder al die tijd geen antwoord heeft gekregen van de Marokkaanse autoriteiten op de oude lp-aanvraag – die overigens dateert van vóór de periode die nu ter toetsing bij de rechtbank voor ligt –, leidt naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot de conclusie dat zicht op uitzetting in eisers geval ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten de (eerdere of huidige) lp-aanvraag hebben afgewezen of dat zij de nieuwe aanvraag niet langer in behandeling hebben. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling – onder verwijzing naar de uitspraak van 19 november 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen – dat verweerder op dossierniveau had moeten rappelleren omdat inmiddels zo veel tijd is verstreken. Verweerder heeft een aantal maanden geleden een nieuwe aanvraag gedaan en gesteld dat de oude aanvraag ten onrechte administratief doorliep. De rechtbank weegt ook mee dat eiser geen stappen onderneemt om zijn terugkeer naar Marokko te bespoedigen, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het laten voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend?
6. Eiser betoogt tot slot dat het laten voortduren van de maatregel van bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. Eiser stelt dat hij zich heeft bekeerd tot het christelijke geloof en om deze reden wordt bedreigd door andere vreemdelingen in het detentiecentrum. Hoewel eiser naar een andere afdeling is overgeplaatst, voelt hij zich nog steeds onveilig en is hij bang om naar de medische dienst te gaan.
7. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat er omstandigheden zijn die maken dat het laten voortduren van de maatregel van bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser vervelend is dat hij zich, ook na plaatsing op een andere afdeling, nog steeds onveilig voelt, leidt dit enkele feit op zichzelf niet tot de conclusie dat de maatregel van bewaring om die reden onevenredig bezwarend is. Indien eiser van mening is dat er meer moet worden ondernomen ter bescherming van zijn veiligheid, dan kan hij - zoals verweerder terecht op zitting heeft opgemerkt - daarover een klacht indienen bij de directeur van het detentiecentrum. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 5 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:2880.
2.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Groningen) 19 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19061.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.