ECLI:NL:RBDHA:2025:8461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24 7862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaarschrift inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft eiser, een B.V., beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'arbeid' werd afgewezen. Het primaire besluit werd genomen op 10 februari 2024, waarna eiser op 13 maart 2024 een bezwaarschrift indiende via elektronische weg. De minister heeft echter op 14 maart 2024 medegedeeld dat bezwaarschriften enkel per post ingediend mogen worden. Het bezwaarschrift werd op 25 maart 2024 per post ontvangen, maar de minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn van vier weken was ingediend. Eiser stelde dat de bezwaartermijn zes weken bedraagt en dat de minister niet duidelijk had gecommuniceerd dat bezwaarschriften alleen per post ingediend konden worden. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de weigering van de verblijfsvergunning vier weken bedraagt, en dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 24/7862

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] B.V., eiser

(gemachtigde: [gemachtigde])
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiser voor een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘arbeid’ afgewezen.
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft bij besluit van 15 april 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 13 maart 2024 via elektronische weg een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 14 maart 2024 aan eiser meegedeeld dat een bezwaarschrift enkel per post mag worden ingediend. Verweerder heeft op 25 maart 2024 het bezwaarschrift van eiser per post ontvangen. Verweerder heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn is ingediend en heeft vervolgens op 3 april 2024 eiser in de gelegenheid gesteld om de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding toe te lichten. Eiser heeft in reactie hierop gesteld dat de bezwaartermijn niet vier weken, maar zes weken bedraagt.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser tot en met 12 maart 2024 de mogelijk had om een bezwaarschrift in te dienen. Verweerder heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 10 februari 2024 niet is ingediend binnen de wettelijk vastgestelde termijn van vier weken, zoals voorgeschreven in artikel 69, eerste lid, van de Vw. [2] Eiser heeft de mogelijkheid gekregen om aan te geven waarom het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, maar gelet op de reden die eiser hiervoor heeft gegeven vindt verweerder de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn van zes weken na bekendmaking van het primaire besluit, conform artikel 6:7 van de Awb, is ingediend. Verder stelt eiser dat in de correspondentie van verweerder niet expliciet vermeld staat dat bezwaarschriften uitsluitend per post ingediend dienen te worden en dat de Awb vereist dat, indien een bestuursorgaan elektronische communicatie uitsluit, dit duidelijk gecommuniceerd dient te worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
5. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, vier weken.
6. Een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift kan niet-ontvankelijk worden verklaard. Niet-ontvankelijkheid blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. In geschil is de vraag of eiser zijn bezwaarschrift op tijd heeft ingediend. Anders dan eiser stelt, geldt voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de weigering om een verblijfsvergunning regulier te verstrekken een termijn van vier weken. [3] Het besluit waartegen bezwaar is gemaakt, dateert van 10 februari 2024 en is aan eiser verzonden op
12 februari 2024. Hieruit volgt dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 12 maart 2024 is geëindigd. Het bezwaarschrift is op 13 maart 2024 via elektronische weg en op 25 maart 2024 per post ontvangen door verweerder. Het bezwaarschrift is dus hoe dan ook buiten de daarvoor gestelde wettelijke termijn ingediend. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het verzuim verschoonbaar had moeten achten.
8. Verweerder heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond en hoeft voor het overige niet te worden besproken.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 mei 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van A.A.M. Mangroe, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.