ECLI:NL:RBDHA:2025:8468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.1796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling die al in Nederland verblijft

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, die al in Nederland verblijft, had de aanvraag ingediend om bij haar moeder, referente, te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 28 februari 2024, en dit besluit werd in bezwaar bevestigd op 23 december 2024. De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 behandeld, waarbij zowel de referente als de vader van eiseres aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiseres al in Nederland verblijft. De minister stelde dat referente niet voldeed aan het middelenvereiste, aangezien zij een uitkering ontving op grond van de Participatiewet. Bovendien was er onduidelijkheid over het gezag van de vader van eiseres, die toestemming had moeten geven voor haar vertrek naar Nederland. De rechtbank concludeert dat de minister niet hoefde af te wijken van het beleid om aanvragen om een mvv af te wijzen als de vreemdeling al in Nederland verblijft. Eiseres had de mogelijkheid om een verblijfsvergunning aan te vragen, wat een alternatieve route zou zijn geweest.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskosten vergoed en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar moeder [persoon A] (referente).
1.1.
Met het besluit van 28 februari 2024 heeft de minister de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 december 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente en [persoon B] (de vader van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. De minister mocht de aanvraag alleen al afwijzen op de grond dat eiseres in Nederland verblijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres is de dochter van referente en [persoon B]. Zij is in 2021 geboren in [plaats 1], waar referente op dat moment woonde in een onzelfstandige woonruimte. Na tweeënhalve maand is eiseres naar haar vader in [plaats 2] (Duitsland) verhuisd, omdat eiseres niet bij referente in deze onzelfstandige woonruimte kon worden ingeschreven. Daar heeft zij in totaal tweeënhalf jaar gewoond en rechtmatig verblijf gehad.
4.1.
De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat referente niet voldoet aan het middelenvereiste. Zij ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en doet daarom een beroep op de algemene middelen, waardoor haar middelen van bestaan niet zelfstandig zijn. Verder gaat de minister ervan uit dat de vader van eiseres nog steeds (mede) gezag over haar heeft, waardoor hij toestemming moet geven voor het vertrek van eiseres naar Nederland. Het is niet gebleken dat de vader van eiseres hiervoor toestemming heeft gegeven. Tot slot stelt de minister dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd met artikel 8 van het EVRM en het belang van het kind (eiseres).
4.2.
In de beslissing op bezwaar heeft de minister als afwijzingsgrond laten vallen dat de vader van eiseres geen toestemming heeft gegeven voor haar vertrek naar Nederland, ook al blijft onduidelijk of de vader van eiseres gezag over haar heeft. De minister heeft in bezwaar echter als afwijzingsgrond toegevoegd dat zij gehouden was de aanvraag af te wijzen om de enkele reden dat eiseres al in Nederland verblijft.
Mocht de minister de aanvraag afwijzen omdat eiseres al in Nederland verblijft?
5. Eiseres betoogt dat de minister in haar geval had moeten afwijken van het beleid dat zij de aanvraag om een mvv afwijst als de vreemdeling al in Nederland verblijft. Tijdens de hoorzitting is al opgemerkt dat er voor eiseres geen alternatief was dan naar referente in Nederland te vertrekken. De reden dat eiseres naar haar vader in [plaats 2] is vertrokken, lag in het feit dat haar vader daar een eigen woning had, terwijl haar moeder op dat moment juist geen eigen woning had. Het was de intentie om eiseres terug te laten keren naar haar moeder zodra die een eigen woning kreeg. Bovendien heeft haar moeder al die tijd dat eiseres in Duitsland verbleef een belangrijke rol gespeeld in de opvoeding en verzorging van eiseres, zeker omdat haar vader veel weg was vanwege zijn werk. Een terugkeer naar haar vader is niet mogelijk, omdat haar vader zijn huur heeft opgezegd en nu op een kamer verblijft waar eiseres niet (ook) kan verblijven. Vertrek uit Nederland zou betekenen dat eiseres naar Syrië moet terugkeren om een aanvraag in te dienen, maar daar heeft zij nooit verbleven en haar beide ouders wonen in Europa. De minister heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Als een vreemdeling een mvv aanvraagt en op enig moment in de procedure blijkt dat deze vreemdeling zonder rechtmatig verblijf (al) in Nederland verblijft, dan wijst de minister de aanvraag om een mvv af. [1] De minister mocht zich op het standpunt stellen dat in het geval van eiseres geen aanleiding bestond om van dit beleid af te wijken. Nog los van de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd en de beweegredenen van haar ouders om haar eerst in Duitsland bij haar vader onder te brengen, bestaat voor eiseres de mogelijkheid om een verblijfsvergunning in Nederland aan te vragen en in het kader van die aanvraag te verzoeken om vrijstelling van het mvv-vereiste. Dat eiseres toen zij naar Nederland verhuisde al in deze procedure tot verkrijging van een mvv zat en dat ervoor is gekozen die procedure af te maken – zoals op zitting is aangevoerd – maakt dat niet anders. Het valt daarom niet in te zien waarom eiseres weer bij haar vader in Duitsland zou moeten gaan wonen of zou moeten terugkeren naar Syrië om de door haar gewenste verblijfsvergunning te verkrijgen, zodat de minister van haar beleid had moeten afwijken. De minister mocht de aanvraag van eiseres daarom afwijzen op de enkele grond dat zij inmiddels in Nederland verblijft.
Overige beroepsgronden
6. Omdat de afwijzingsgrond dat eiseres al in Nederland verblijft de afwijzing van de aanvraag om een mvv kan dragen, hoeft de rechtbank de overige beroepsgronden van eiseres niet meer te bespreken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van haar aanvraag om een mvv in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiseres niet te vergoeden. Eiseres krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in paragraaf B1/3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Zie ook ABRvS 9 november 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR8488, r.o. 2.2.3.