ECLI:NL:RBDHA:2025:8474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.16666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 5 november 2024 en is inmiddels vijf keer eerder getoetst door de rechtbank. De rechtbank heeft op 10 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, waardoor de beoordeling zich nu beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 26 februari 2025 rechtmatig was. Eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was om een oordeel te vellen. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting en is openbaar gemaakt op 14 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16666

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 5 november 2024.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring vijf keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 15 november 2024 [1] en op de vervolgberoepen in de uitspraken van 12 december 2024 [2] , 30 december 2024 [3] , 4 februari 2025 [4] en 27 februari 2025 [5] .
Verweerder heeft twee voortgangsrapportages (van 10 en 11 april 2025) en de verslagen van vier vertrekgesprekken overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweer heeft op 10 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 16 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 februari 2025 (in de zaak NL25.8578) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 26 februari 2025) rechtmatig is.
Geen zitting
3. Hoewel eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. Het beroep van eiser op artikel 5, vierde lid, van het EVRM slaagt niet. Dit artikel waarborgt het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie en een spoedige rechterlijke beslissing over de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring. [6] Hieraan wordt voldaan.
Heeft verweerder voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting?
4. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat verweerder beschikte over een kopie van eisers identiteitsbewijs en daarom extra aandacht had moeten vragen bij de Marokkaanse autoriteiten met betrekking tot de openstaande lp-aanvraag. Desondanks verbleef eiser meerdere maanden in vreemdelingenbewaring, hetgeen in strijd is met artikel 5, eerste lid, onder f van het EVRM.
5. Uit de voortgangsrapportage van 11 april 2025 blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten op 28 maart 2025 de Marokkaanse nationaliteit van eiser hebben bevestigd en dat zij op 3 april 2025 een lp zullen afgeven. Verweerder heeft vervolgens op 1 april 2025 een vluchtaanvraag verzonden naar de KMar, die op dezelfde dag akkoord heeft gegeven. De vluchtaanvraag is daarna doorgestuurd naar de reisagent, waarna verweerder op 2 april 2025 de vluchtgegevens heeft ontvangen. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat deze vlucht gepland stond voor 10 april 2025 om 12:10, met [bestemming] ( [vluchtnummer] ). Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat verweerder sinds het sluiten van het vorige onderzoek (op 26 februari 2025) regelmatig heeft gerappelleerd over de openstaande lp-aanvraag en vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting. Het betoog van eiser dat verweerder - hoewel dit nergens uit het dossier blijkt - beschikte over een kopie van eisers identiteitsbewijs en daarom extra aandacht had moeten vragen bij de Marokkaanse autoriteiten met betrekking tot de openstaande lp-aanvraag, volgt de rechtbank dan ook niet. Het is de rechtbank evenmin gebleken van omstandigheden die aanleiding geven om te oordelen dat verweerder extra aandacht had moeten vragen ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Van strijd met artikel 5, eerste lid, onder f van het EVRM is dan ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [7]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 15 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11373.
2.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 12 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12522.
3.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 30 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13137.
4.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 4 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1329.
5.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 27 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:2442.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8388.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.